Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817
(1817)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOverzigt van den staat der Nederlandsche Oostindische Bezittingen, onder het bestuur van den Gouverneur-Generaal H.W. Daendels, enz. enz. ter betere kennis en waardering van 's mans willekeurig en gewelddadig bewind. Door Nicolaus Engelhard, Oud-Eersten Raad en Directeur-Generaal van Neêrlands Indiën, alsmede Oud-Gouverneur en Directeur | |
[pagina 550]
| |
van Java's Noordoostkust. Te 's Gravenhage en Amsterdam, bij de Gebroeders van Cleef. 1816. In gr. 8vo. 360 Bl. f 2-10-:Een nieuw tegenschrift tegen daendels. Bij de aankondiging van het vorigeGa naar voetnoot(*) deden wij opmerken, dat de stand des Schrijvers hem gelegenheid gaf, het regte te weten. In eene nog hoogere mate geldt dit van den Auteur van dit stuk, als die de hoogste posten in Indië, na dien van Gouverneur-Generaal, heeft bekleed, en aldaar nog zijn verblijf houdt. Wanneer nu twee zulke Schrijvers (hoogstwaarschijnlijk zonder van elkander te weten) grootendeels dezelfde feiten vermelden, dezelfde beschuldigingen te berde brengen, zoo wordt de zaak van den beschuldigden daardoor gewis zeer bezwaard. Dit nu is hier het geval. Engelhard verschilt, en in vorm, en in stijl, en zelfs in denkwijze, wel hemelsbreed van polanen; maar hij is toch even zeer op daendels gebeten als gene, en, bij mindere hevigheid en bitterheid in de uitdrukkingen, bij zoo veel overblijfsel van subordinatie zelfs, dat hij daendels gedurig Hoogstdenzelven betitelt, (trouwens zoo noemt hij ook den Engelschen bevelhebber op bl. 255) is toch de massa van daadzaken, die hij tegen hem inbrengt, nog grooter, en somtijds bezwijkt ook die schijnbare eerbied voor de verontwaardiging des Indischen ambtenaars in die mate, dat hij daendels een bloeddorstig monster noemt. (Bl. 198). Des Indischen ambtenaars! Maar ligt hier misschien de oplossing van het vraagstuk? Is misschien de vorige Gouverneur - Generaal van Neêrlands Indië een te stout hervormer geweest voor de belangen van velen, de vooroordeelen en de traagheid van anderen? Geheel | |
[pagina 551]
| |
kunnen wij dit denkbeeld niet uitsluiten. Dat er schreeuwende misbruiken in Neêrlands Indië plaats hadden, zal een onzijdige niet ligt ontkennen. Dat dus velen zich bij eene verandering en verbetering, met kracht van wil doorgezet, moesten beleedigd en benadeeld gevoelen, was te verwachten, zelfs indien wijsheid en menschlievendheid de noodzakelijke vastheid getemperd hadden. Doch zoodra een ijzeren wil slechts vernieuwen wil, zonder benoorlijk beleid en men chenkennis, moet zich een tegenstand vormen, die ook de beste ontwerpen, de menschlievendste inzigten schipbreuk doet lijden. Dit hebben wij aan jozef II gezien. En daendels was geen jozef II! Niemand zal hem, na het vóór en tegen geschrevene, van eene hooge mate van onbuigzaamheid en trotschheid kunnen vrijpleiten, die de belangen zijner onderhoorigen meer dan eens aan zijne begrippen oposserde, en zijne plans doorzette, wat het ook kosten moge. De tegenstand, aldus door geweld beteugeld, springt, zoodra er verademing komt, uit den band. De hervormer, dien men vervloekt om zijne handelwijze, wordt met het hervormingswerk, dat men verfoeit omdat het nieuw en ongewoon is, in ééne persona moralis verward, en aan de verwensching van tijdgenoot en nakomelingschap overgeleverd. Daarom is het zoo ten uiterste van belang, tot de uitvoering der ontwerpen van verbetering, niet alleen vaste en gestrenge, maar ook wijze, bedaarde en menschlievende personen te kiezen! De Lezer zal ons niet vergen, dit boek met hem geregeld door te loopen. Het heeft eigenlijk geene orde, maar is van het eene tot het andere einde eene wederlegging van het bekende groote werk des Gouverneur-Generaals, bladzijde voor bladzijde. Hierin komen nu wel eene menigte zeer gewigtige bescheiden en zaken voor, bij uitstek dienstig ter waardering van onze bezittingen in het Oosten, vooral van Java; doch het is onmogelijk, die geregeld te analyseren. Wij zullen | |
[pagina 552]
| |
ons dus met de opgave van deze en gene bijzonderheid moeten vergenoegen. Vooreerst zien wij uit dit eigen werk, dat de Generaal daendels eene persoonlijke verbittering had tegen den Schrijver, nicolaus engelhard, omdat deze den Generaal wiese vertrouwelijk wegens de overgave des eilands aan daendels berispt had; even gelijk er ook een haat bestond tusschen den Generaal daendels en den Heer van polanen, wegens geslotene, doch niet erkende, kontrakten met Amerikaansche kooplieden. (Bl. 42, 212.) De beide Schrijvers tegen daendels zijn dus zijne vijanden; hetgeen men niet uit het oog moet verliezen, bij de volgende beschuldigingen, door den Heer engelhard tegen hem in het midden gebragt: Zijne willekeur was volstrekt onbepaald, en duldde geneel geene tegenspraak. Een lid der Hooge Regering (van riemsdijk) werd, omdat hij tegen daendels gestemd had, met huisarrest gestraft, en moest zich nog gelukkig rekenen, met zijn ontslag vrij te komen. De Gouverneur-Generaal heeft zich Buitenzorg, te voren een domein ten vruchtgebruike zijner voorgangers, als een vast eigendom doen afstaan, en hetzelve in onderscheidene perselen verkocht. Dit landgoed wordt, uitvoerig genoeg (van bl. 109-125), als zeer vruchtbaar en voordeelig beschreven. Over 't algemeen heeft de Generaal daendels aan verkoopingen van landerijen en geldheffingen van de ingezetenen de voorkeur gegeven boven verkoop van produkten aan Amerikanen, onder voorwendsel, dat de laagte dier voortbrengselen zulk eenen verkoop onraadzaam maakte. Doch al ware zulks het geval geweest, het was altijd nog beter, dan van het kapitaal af te steken. Van de verkochte domeinen maakte men zilver, en schiep daarvoor eene papieren munt, probolingo-papier genaamd; dit papier, hoewel dagelijks vallende, werd, op doodstraf, met kopergeld gelijk gesteld; dit laatste werd zelfs naderhand in stukken gekapt, om het voor de dubbele waarde te | |
[pagina 553]
| |
kunnen slijten. Hierdoor ontstond een algemeen misnoegen, vooral onder de inlanders, die daendels nogtans voorgaf te beschermen, en hetwelk tot bitteren naat opklom door de openbare werken, welke hij liet maken, veelal op ongezonde plaatsen, gelijk aan de Meeuwen- en Maraksbaai, met zoo veel volksverlies, dat de anders zoo gedweeë Bantammers, bij geheele horden tot de slagtbank gedreven en vergeefs ontvlugt, eindelijk tot wanhoop gebragt, den ongelukkigen Commandeur du puy van kant maakten; waarop daendels met beide handen het voorwendsel eener schending van het Regt der Volken aangreep, om Bantam in te lijven. (Eene volmaakt Romeinsche staatkunde! Op die wijze werden Carthago en Corinthe eerst getergd, en dan voor billijke gramschap met verdelging gestrast. Verg. ook de Brieven over het bestuur der Koloniën, bl. 195, 201.) Doch ook op de andere zijde van Batavia heeft de Heer daendels, door het maken van wegen over bergen en door bosschen heên, duizende Javanen doen omkomen, waarom ook dáár de ontevredenheid ten top geklommen is. (Het is ons van goeder hand verzekerd, dat Batavia en geheel Java zich in 1811 niet aan de Engelschen zouden hebben moeten overgeven, zoo niet de misstappen der vorige Regering de ingezetenen tot de hoogste verbittering hadden gedreven; een gestelde, 't welk in dit boek schier op elke bladzijde wordt bevestigd.) De Heer engelhard voorts, een warm aanhanger van het oude bestuur der Compagnie, beroept zich op een Engelsch Heer, die bij de inlanders onderzocht, of zij het Britsche beheer niet boven het voorgaande kozen. ‘Wel neen!’ was hun antwoord, ‘noch het presente, noch dat van den Generaal daendels, maar de Oostindische Compagnie. Men heeft wel gezegd, het lot van den inlander te zullen verligten; dan, wij gevoelen, dat hetzelve hoe langer zoo drukkender wordt, en ons volk nu geheel in hunnen gelukstaat verachterd is, en hoe langer hoe onverschilliger | |
[pagina 554]
| |
wordt.’ (Bl. 140.) Omtrent de wreedheden, en schendingen van het Regt, door daendels gepleegd, is engelhard het ongeveer met polanen eens. Vijf personen, waarvan één zeker onschuldig, werden zonder regterlijk vonnis opgehangen, en de Raad van Justitie, die vertoogen hiertegen gedaan had, ontslagen. Een nieuwe Raad, diensvolgens ingesteld, onderging nog grievender vernedering. Dienaren van het Regt, van diefstal in hunne ambtsbediening beschuldigd, waren door denzelven tot meer of min zware lijfstraffe veroordeeld: daendels liet ze alle zeven ophangen, en twee, slechts tot eene geeseling veroordeeld, de zwaarste straf naast den doodstraf toekennen. Dertien andere personen, door daendels reeds tot den strop verwezen, werden erkend volkomen onschuldig te zijn. Het levend verbranden, waarvan polanen gewaagt, (zie onze bovengemelde Recensie) vermeldt ook engblhard, doch zwijgt van de gedelegeerde Regters. Het afsnijden van neus en ooren, zoo van Chinezen als inlanders, werd te midden der dischvermaken gelast, en van zulk een bevel niet eens aanteekening gehouden; een opziener, eevers genaamd, is zonder form van proces opgehangen; een Kapitein tot soldaat gedegradeerd, welke schande hij door een' zelfmoord ontvlugtte. Nog andere zelsmoorden baren verdenking. (Zouden dit misschien dezelfde sterfgevallen zijn, die polanen, Brieven, bl. 40. aan vergiftiging toeschrijft? En zouden niet beide Schrijvers, door hartstogt verblind, hierin kunnen mistasten?) Onder de mindere bezwaren tegen den Generaal, vorderen zijne nuttelooze afbraken, vooral van de Hervormde kerk, een sieraad van Batavia, een woord ter vermelding, omdat in plaats derzelve naderhand geene andere gebouwd is, maar wel, met ondersteuning der toenmalige Regering, eene Roomsche. Zou dit oogendienst geweest zijn, om den Roomschgezinden Koning lodewijk te believen? Dit zou ons eenen zeer on- | |
[pagina 555]
| |
gunstigen trek in 's Maarschalks karakter doen vermoeden. (Zie bl. 189.) De verdere bezwaren egen den gewezen' Gouverneur-Generaal zullen wij niet aanvoeren; wij zouden anders het boek moeten uitschrijven. Dat de financiéle opgaven bestreden worden, en men de beloofde vijf millioenen rijksdaalders aanzienlijk vermindert - (tot drie, met insluiting der Groote Oost; zie bl. 340.) was te begrijpen. Dan, zelfs de krijgskundige maatregelen van daendels blijven niet vrij van berisping, schoon met bijgevoegden lof. (Bl. 250 en verv.) Wij meenen den Lezer genoegzaam in het oogpunt gesteld te hebben, waaruit hij de twistende personen, en het geschil zelve, heeft te beoordeelen: dat oordeel blijve voorts hun overgelaten! - Wij kunnen echter niet voorbij, nog een in het oog loopend verschil te doen opmerken in de berekening van 's lands sinanciélen toestand, bij de komst van daendels aan de regering, volgens bl. 12, 80 en 81, en volgens bl. 83 in de noot. Daar worden die begroot op 969,625 rijksd. 28 zilver-, en 201,613 rijksd. 5 koper-geld; en de aanwezige voorraad produkten op 1,900,565 rijksd.; hier, daarentegen, zegt de Schrijver uitdrukkelijk: ‘De Generaal wiesse in 1808 het Generalaat nederleggende, liet den Generaal daendels eene kassa na van rijksd. 1,004143 zilver, en rijksd. 201,613 koper, destijds gelijk met zilver, en rijksd. 452,291 papier, mitsgaders aan produkten rijksd. 3,938,417’ enz. - Deze sommen zijn akkoord, wat het koper en de produkten betreft (blijkens eene noot op bl. 12); maar omtrent het zilvergeld heerscht een aanmerkelijk verschil in beiden. Men kan van een' man, die lang in de Oostindiën gewoond heeft, geene groote zuiverheid, laat staan netheid en sierlijkheid, in de taal verwachten. Dan, het getal bastaardwoorden is toch al te groot - voor een' man van opvoeding, zouden wij zeggen, indien men daarin weleer geen blijk van opvoeding gezocht had. B. | |
[pagina 556]
| |
v. Alleen op bl. 252 vindt men de woorden: concentreren, abandonneren, succomberen, retireren, desenderen, retraite, defensie. De Europesche Uitgever of Voorredenaar (die ook eenen volstrekt noodzakelijken inhoud bij het werk heeft gevoegd) had dit toch wel eenigzins kunnen verbeteren. Ten slotte zullen wij, als algemeen resultaat, de volgende schets overnemen van den toestand, waarin zich de volkplanting bevond, toen de Generaal daendels het bestuur aan zijnen Opvolger overgaf: ‘Magazijnen opgevuld met producten, zonder debiet - ledige kassen, zoo wel bij het Gouvernement als bij particulieren - geen vertrouwen bij de Ingezetenen - langs de geheele kust onvergenoegde, in armoede gedompelde, Regenten en onderdrukte Javanen - het Bantamsche Rijk in opstand - Cheribon op nieuw in gisting - en de Vorsten van Java, als ook de Sultan van Madura, op de loer om van de eerste gunstige gelegenheid gebruik te maken, - inmiddels dat de betaling in zilver geld voortgaan moest, en aanmerkelijk zou vermeerderd zijn door de toenemende leverantie van koffij. Dedundeert dan niet met eene verdubbelde kracht op den Generaal daendels, 's mans overdreven zeggen ten aanzien van het voorgaande bestuur op pag. 19. De geldmiddelen waren, om tot bestuit te komen, volledig uitgeput, en had de plaats hebbende directie blijven bestaan, eene algemeene stagnatie zou in weinige maanden den ondergang van onze bezitting veroorzaakt hebben. - De Generaal janssens zou op zijn bestuur, zonder overdreven te zijn, hebben kunnen toepassen: dat, als de plaats hebbende directie had blijven bestaan, de ondergang van deze Kolonie, nog voor de komst der Engelschen, door de Eilanders zou beslist zijn geworden.’ |
|