tenis aan de hervorming eene zaak is, voor ons van het hoogste belang; II. verspreidt eenig licht over de voornaamste punten, op welke deze gedachtenis aan de hervorming moet uitloopen; III. onderzoekt, tot welke denk- en handelwijze dezelve ons moet opleiden. Het eerste doet de Hoogleeraar met betrekking tot de menschelijke maatschappij, waarvan wij leden zijn, het land, dat wij bewonen, de tijden, in welke wij leven, en het geloof, dat wij belijden. In het andere beschouwt hij de hervorming in haren oorsprong, voortgang, aangewende middelen en grondbeginsel. Ten aanzien van het laatste voert hij aan, slandvastige verkleefdheid aan de zaak der hervorming, en onwankelbaar geloof aan derzelver duurzaamheid.
Ook hier wordt veel schoons en behartigenswaardigs gezegd; hoewel de vorm, door al te veel snippering niet alleen, maar ook door eene zekere soort van ongelijkheid, nu eens rijkelijk populair, dan dingen vermeldende, waarvan de groote hoop minder afweet, (zoo als b.v. de eed van Hannibal) den deftigen en aangenamen gang mist, in den Haagschen leeraar te bewonderen. Ten aanzien van juiste denkbeelden omtrent het protestantismus geeft de Prof. hem niets toe; de broederliefde spreidt hierover den mildsten glans. Maar omtrent de catholieken (neen, omtrent de papisten; want de geleerde man mist niet deze onderscheiding te maken) schijnt hij ons wat al te hevig. Men moest, dunkt ons, dat geheele Ten Broekiaansche ding meer en bagatelle behandelen. Het zal met al de gevaren, hier vermoed, tot vervolging en marteldood toe, vooreerst nog zoo hard niet loopen.