| |
| |
| |
Bijbel voor de Jeugd, door J.H. van der Palm. Vde en VIde Stuk. Te Leyden, bij D. du Mortier en Zoon. 1815, 1816. In kl. 8vo. 224 en 240 Bl. f 2-8-:
Wij voegen deze beide stukken, welke Mozes betreffen, bij elkander, gelijk wij met de beide vorige stukken, waarin de geschiedenis der Aartsvaderen werd voorgedragen, ook gedaan hebben. De Heer van der palm was voornemens, in het vijfde stuk de gansche levensgeschiedenis van Mozes af te handelen. Dan, bij de bewerking zelve, had hij ras bespeurd, dat dit niet wel mogelijk was, vooral daar hij iets wilde zeggen over de burgerlijke en godsdienstige instelling van den Israëlitischen staat. Hieruit zijn, derhalve, twee afzonderlijke stukken, door derzelver inhoud op het naauwst verbonden, ontstaan: en niemand, die eenig besef heeft van het belang des onderwerps, en van eene geschikte behandeling van hetzelve, zal dit niet ten volle goedkeuren, noch op het vermoeden komen, dat de schrijver dit Bijbelwerk buiten noodzaak of nuttigheid zou hebben willen rekken. Neen voorwaar! Indien hij de tafereelen uit het leven van Mozes in één stuk had te zaam gedrongen, zou hij en aan de waardigheid des onderwerps te kort gedaan, en aan het hoofdoogmerk van dit zijn Bijbelwerk niet beantwoord hebben, en zelfs naauwelijks den schijn hebben kunnen vermijden van over de zaken wat te luchtig en te oppervlakkig te zijn heengeloopen.
Zoo als, dan, de oordeelkundige schrijver de behandeling van zijn onderwerp heeft ingerigt, kan hij, over het geheel genomen, niet anders dan de goedkeuring van bevoegde regters wegdragen. Dat hij uitnemend geschikt is om te schilderen en echte tafereelen te leveren, om de zaken en gebeurtenissen, die hij beschrijft, duidelijk, levendig en met derzelver eigenaardige kleuren voor te stellen, om ons in de aloude tijden, die hij met
| |
| |
ons beschouwt, geheel, als 't ware, te verplaatsen, en ons in de zaken, welke hij behandelt, groot belang te doen stellen, - dit weten allen, die zijnen meesterlijken stijl, zijne treffende voordragt kennen. Daar het onderwerp grootsch is, heeft hij overal getoond deszelfs waardigheid te gevoelen, en dat gevoel in het hart zijner lezeren getracht over te storten. Onvermijdelijk was het, somtijds wat hooger en dieper te gaan, bijzonder met betrekking tot Gods handelwijze en de wegen zijner aanbiddelijke voorzienigheid: dan, wij kunnen niet zeggen, dat van der palm ooit eene te hooge vlugt genomen, of zich te diep heeft begeven, voor zulke jeugdige lezers als hij bedoeld heeft; en zijne bekende duidelijkheid en bevallige gemakkelijkheid wist al dat hooge en diepe zoo bevattelijk mogelijk te maken.
Wij zouden, voorzeker, veel te ver uitweiden, wilden wij alle de hoofdstukken van de beide voor ons liggende deeltjes doorloopen, en bij alles stilstaan, dat ons voorkwam bijzondere opmerking te verdienen. Wij zullen ons, derhalve, bij het een en ander afzonderlijk bepalen.
Uitvoerig is van der palm over de roeping van Mozes in het derde hoofdstuk des eersten stuks. Al wat bij de merkwaardige verschijning van Jehova aan dezen beroemden man van de Hebreeuwsche oudheid voorviel, wordt uit het juiste oogpunt voorgesteld en in het vereischte daglicht geplaatst. Vooral was het van belang, de redenen van 's mans langdurige aarzeling te ontvouwen: dit wordt menschkundig gedaan, zoo dat aan het karakter van den in die hooge oudheid voorbeeldeloos- grooten man volkomen regt wedervare. Zou, echter, bij deze gelegenheid, niet zeer gepast hebben kunnen aangemerkt worden, hoe deze aarzeling van Mozes ten duidelijkste aantoont, dat hij zich niet eigendunkelijk had opgeworpen tot een' verlosser zijns volks, maar, in den sterksten zin des woords, eene Goddelijke roeping had? In onze dagen is het gansch niet over- | |
| |
bodig, om, bij alle gelegenbeden, de jonge lieden in de waarheid van den geopenbaarden Godsdienst te bevestigen en te verijerken. Boeken, die dezelve of regtstreeks aantasten, of heimelijk ondermijnen, komen wel eens in hunne handen. Gefprekken van sommigen kunnen ook wel eens hun geloof min of meer aan het wankelen brengen. En hier, bij Mozes aanstelling, was eene allergunstigste gelegenheid tot zulk een gewigtig inde. De schrijver zelf erkent in het eerste hoofdstuk van het tweede deeltje, bl. 10 en 11, over de wetgeving op Sinaï sprekende, de noodzakelijkheid om aan te toonen, dat Mozes niet, even als andere wetgevers der oudheid, het volk misleid hebbe, door slechts eene Goddelijke roeping voor te wenden. Doch, deze belangrijke aanmerking ontwikkelt hij zelfs daar ter plaatse niet genoegzaam. Bij Mozes roeping, althans, kwam het uitstekend te pas, zijne eer en de eer der gewijde schriften te handhaven: en hierdoor had, onzes achtens, van der palm een' vasten grond gelegd tot het geloof in al het wonderbare, dat hij vervolgens moest voordragen. Een man, als hij is, had in weinig
regels veel kunnen zeggen, om de aandacht der lezeren op het ongekunstelde, op het van alle verdichting geheel vervreemde in het verhaal te bepalen, en hun waarheidsgevoel te hunnen nutte op te wekken.
Juist dit heeft hij met opzet en voortreffelijk gedaan bij de beschrijving der plagen van Egypte. Hij toont zeer wel aan, dat het aldaar gewone landplagen waren, schoon niet in zulk eene hevigheid, als op Mozes aankondiging geschiedde; dat tusschen de meeste plagen een natuurlijk verband plaats had, waardoor eene voorafgaande de oorzaak werd van eene volgende; dat dit met de natuur overeenkomstige, wel verre van het wonderbare weg te nemen, integendeel zoo wel Gods oppermagt over de natuur, als zijne wijsheid aan den dag legt, dewijl God, in zijne wonderen zelfs, de krachten der natuur tot bereiking zijner oogmerken bestuurt, en dit doet overeenkomstig de landen en plaatsen, die
| |
| |
het tooneel zijner werking zijn; dat, eindelijk, het natuurlijke dezer landplagen wel veel toebragt om Farao's hart te verstokken, vooral daar sommige dezer verschijnselen door de kunstenarijen der Egyptische wigchelaars nagebootst werden, maar dat ook deze gewaande toovenaars altijd in een jammerlijk licht verschijnen, en somtijds bekennen moesten, dat, in hetgeen door Mozes verrigt werd, Gods hand erkend moest worden.
Deze zelfde overeenkomst, en, om zoo te spreken, ineensmelting van het natuurlijke met het wonderbare, die het wonder in een schooner en den God der natuur veel waardiger licht vertoont, heeft van der palm, met grond, opgemerkt in den doorgang der Israëlieten door den Arabischen zeeboezem, wiens wateren, volgens het gewijd geschiedverhaal zelve, door een' sterken wind, welken God deed opkomen, zoo verdreven werden, dat de Israëlieten den doortogt zonder hindernis deden; terwijl de hen navolgende Egyptenaren, door het veranderen des winds, in de golven bedolven werden. Dit nu kon Mozes met geene mogelijkheid voorzien, noch voorspellen. Het was een wondervol gewrocht van den almagtigen Heer der gansche natuur.
Doelmatig is, voorts, hetgeen, na het verhaal van de wonderdadige tusschenkomst der Godheid, door onzen schrijver wordt voorgedragen, betreffende het gepaste van alle die verbazende wonderen.
In het eerste hoofdstuk van het tweede deeltje wordt de wet der tien geboden uit het ware oogpunt voorgesteld, als de grondwet van staat. Op bladz. 20 hadden wij iets minder oppervlakkigs verwacht over de beloften en bedreigingen, bij het tweede gebod gevoegd, en, zoo als het ons buiten twijfel voorkomt, op het eerste even zeer toepasselijk. Dat het bedreigd ongeluk zich uit deszelfs aard zou moeten voortplanten op de nakomelingschap der overtreders, gelijk de geachte schrijver zegt, is voor het gros der lezeren zeer duister: maar, wanneer men aann emt, zoo als men hier aannemen moet, dat deze bedreiging, zoo wel als de belofte, niet
| |
| |
iederen Israëliet in het bijzonder, maar de natie als zoodanig, betrof; wanneer men bedenkt, dat Mozes meermalen aan zijn volk eene uitroeijing uit het land en ballingschap in vreemde gewesten tot straf bedreigde, bijaldien het zich aan veelgodendom en afgoderij ongeneeslijk schuldig maakte, - dan kan men begrijpen, hoe het bedreigd nationaal ongeluk zich tot in het derde en vierde geslacht, natuurlijk, zou doen gevoelen, zoo als ook in de Babylonische ballingschap gebeurd is; terwijl eene bestendige aankleving aan den zuiveren dienst van éénen God het volk tot in het duizendste geslacht van Jehova's gunst en goedertierenheid zou verzekeren, en hetzelve het duurzaam geluk zou doen genieten, van in het gezegende land te blijven.
Zeer gepast volgt, in het tweede en derde hoofdstuk, eene korte, doch genoegzame beschouwing van Mozes burgerlijke en godsdienstige wetgeving, en verder het voornaamste der geschiedenis zelve tot aan den dood van Mozes. Hier en daar zouden wij nog al eene aanmerking hebben mede te deelen: dan, wij zouden welligt te uitvoerig worden. Eene zeer kleine willen wij, echter, niet weerhouden, betreffende iets stootends op zeer enkele plaatsen. Wij lezen (om zulks met een voorbeeld op te helderen) bl. 166 van het 5de st.: er moest van den dienst diens eenigen Gods, enz. Die twee woorden, welke in éénen adem moeten uitgesproken worden, klinken ons wat hard bij elkander, vooral in den zachtvloeijenden stijl van een' weergaloozen schrijver, gelijk van der palm. Bij eenen anderen zouden wij dit niet eens opgemerkt, ten minste niet vermeld hebben. Zoo kan dus eenen meester in de schrijfwijze somwijlen iets ontvallen, dat niet navolgenswaardig is!
Wij hopen, dat de Heer van der palm dit nuttig Bijbelwerk vervolgen zal en gelukkig voleindigen. Het zal waarschijnlijk wel eenige vertraging lijden door het bewerken en uitgeven zijner verbeterde vertaling des Bijbels, tot welk allergewigtigst werk wij den bekwamen man de noodige krachten toewenschen; en,
| |
| |
wanneer hij zich, zoo als wij mogen vertrouwen, stipt aan zijn uitgegeven berigt houdt, dan kan hij, bij de kundigsten zelve, de meeste goedkeuring behalen, en voor het algemeen het uitgebreidste nut stichten. |
|