Zuidelijke Provinciën als pligt te rekenen; 8) Godsdienst. Maar als wij voor het overige openhartig ons gevoelen mogen zeggen, dan draagt het slot wel het meest onze goedkeuring weg: ‘Het ware te wenschen - dat zich eene welbesnedene penne opdeed, die de Natie in haar waar karakter ontwikkelde, en tevens zien deed, wat zij wezen moest; want ongetwijfeld, zal het ons vaderland welgaan, moet de Natie met ernst worden aangetast, en daartoe is de weg niet om maar alles te bedekken; neen, haar karakter moet ontdekt worden, in deszelss verkeerde rigtingen, als een gevolg van hare verdeeldheid en overheersching; want als dit door haar zal worden opgemerkt, zal zij ook vatbaar worden voor verbetering, en met die verbetering zal hare grootheid rijzen en haar bloei bestendig zijn.’ Het komt ons voor, dat in een en ander opzigt de Natie door den Schrijver toch een weinig te zwart geteekend wordt; voor 't minst, dat hier en daar die teekening, als hij doel bereiken wil, niet geheel menschkundig is. En als hij zegt, ‘dat men zich bepalen moet tot vrijmoedige inlichtingen omtrent den publieke zaken, in zedige termen bedenkingen te opperen, of misbruiken, die er plaats zouden mogen hebben, aan te toonen,’ maar er dan bijvoegt, dat het laatste in publieke schriften te doen altijd af te keuren is, zoo kunnen wij hem dit altijd niet toestemmen, en meenen, dat hij zelf kort daarop zich veroorlooft hetgeen hij ons betwist, daar hij zich verklaart tegen het alsnog in werking laten der Fransche wetgeving, en (inderdaad naar waarheid) zegt: het maakt de Natie onverschilliger omtrent de Omwenteling, zoo al niet onvergenoegd. Waarom is dit in zijn publiek geschrift alzoo te zeggen den Schrijver meer geoorloofd, dan het ons zou zijn, hier te schrijven: het maakt de Natie onverschilliger omtrent de Omwenteling, zoo al niet
onvergenoegd, dat niet overal en tijdig, door het op vele plaatsen zoo gemakkelijk aanwerven van vrijwilligers, (hetgeen onze goede en geëerbiedigde Koning de Besturen veroorlooft, ja ten pligt maakt) gezorgd wordt, dat eene loting voor de Landmilitie (in tijd van vrede en rust voor het minst) geheel onnoodig worde. Het maakt de Natie onverschilliger omtrent de Omwenteling, zoo al niet onvergenoegd, (daar zij vooral uit gegronde vrees voor het uitroeijen van alle godsdienstigheid en zedelijkheid de Fransche Conscriptie verfoeide) als zij getnige