| |
De Kalmukken. Een Tafereel der Zeden, Gewoonten, Gebruiken enz. van dat Volk. Naar het Hoogdui sch van B. Bergmann. Te Leeuwarden, bij Steenbergen van Goor. In gr. 8vo. XV en 408 Bl. f 3-6-:
Zoo de Volkenkennis een gewigtig gedeelte der Geschiedkundige Aardrijksbeschrijving uitmaakt, kan men echter niet loochenen, dat dezelve, ruim zoo zeer als eenig ander gedeelte, aan grove misvattingen, of ook wel opzettelijke vervalschingen, is ter prooije geweest. Romanschrijvers, in den vorm van Reizigers, (van welken le vaillant wel de laatste niet zal geweest zijn) dichtten ons allerlei ontmoetingen en volkszeden voor; Kamergeleerden schreven elkander ter goeder trouwe geheele stapels van onwaarheden na, omtrent niet, of althans zóó niet, bestaande volken, en de onwaarheid groeide doorgaans aan in evenredigheid van den afstand. De jongste Eeuw heeft hierin, den Hemel zij dank! eene verbetering daar gesteld. Men kan zich op de latere Reizigers doorgaans beter, dan op de vroegeren, verlaten. De geest van wijsgeerig onderzoek,
| |
| |
de algemeene kundigheden, meer in alle standen doorgedrongen, en minder vertrouwen op de onkunde der Lezeren, hebben dit gelukkig onderscheid te weeg gebragt. Zoo werden ook in vroegere jaren omtrent de Kalmukken, dat merkwaardige Steppenvolk tusschen den Don en de Wolga, allerlei fabelen uitgestrooid, die de Schrijver van het voor ons liggende werk niet opzettelijk, maar door eene geheel nieuwe, uitvoerige en grondige schildering van dat volk wederlegt. Deze Schrijver heeft daartoe het regt verworven door een verblijf van drie jaren te midden dier Natie (in de Volkplanting der Evangelische Broeders, Sarepta), en dat het hem zoo min aan den wil, als aan het vermogen, om de waarheid te schrijven, ontbroken hebbe, blijkt aan den eenvoudigen, onopgesmukten stijl, die overal de kenmerken der waarheid draagt. Wij houden dit boek, onder de vele vertaalde Reizen dezer laatste tijden, geenszins voor de minste, en zullen trachten, onzen Lezeren daarvan beknoptelijk een denkbeeld te geven.
Het land der Kalmukken wordt vooraf beschouwd. Dit is de steppe of grasvlakte tusschen Caucasië, de Kaspische zee, de Wolga en de Donsche Kozakken, door eene bergreeks in de Europesche en Aziatische helft (volgens de grensbepaling van sommigen) verdeeld. De Aziatische helft schijnt in vroegere Eeuwen een gedeelte der Kaspische zee te hebben uitgemaakt. De vlakte zelve is volstrekt van allen lommer ontbloot, doch daarvoor ook van ongedierte bevrijd. De hette is er zeer drukkend; de winter kort, en niet streng. De staatsgesteldheid der Kalmukken (tot welke de Schrijver hier, volgens eene min natuurlijke rangschikking, overgaat) is eene soort van Adelregering, onder toezigt en bescherming van Rusland, hetwelk ook den Vice-Chan aanstelt, dien men in magt misschien met den Doge van Venetië kan vergelijken; want de hooge Adel of Nojonen heerschen in hunne stammen zoo willekeurig, dat men niet bij den Vice-Chan klagen durft. De gestalte der Kalmukken is ten onregte voor leelijk gehouden;
| |
| |
zij is ons slechts ongewoon. Hunne kleeding is gemakkelijk en ruim, gelijk die der overige Azianen; tusschen de mans- en vrouwe-kleederen is bijna geen onderscheid. De zucht naar opschik, die zelfs tot bij den menscheneter van het ruwe Nieuw-Zeeland is doorgedrongen, heerscht ook bij den Kalmukschen woestijnbewoner; en Vorstendochters verkleeden zich meer dan eens op een' feestdag. - De Kalmukken zijn Nomaden, of omzwervende herdersstammen, wier zorgeloos leven, in tegenoverstelling met dat van den Europeaan, wat al te zeer wordt opgevijzeld. Immers deze eenvoudige levenswijze, dit veehoeden, bewaart hen althans niet voor de verachtelijkste ondeugden, en neemt het onderscheid tusschen schatrijken en doodarmen, gebieders en knechten, zoo min weg als in Europa. De kudden der Kalmukken bestaan in kameelen, paarden, runderen, schapen en geiten. De hutten zijn van houtwerk, met vilten dekens belegd, en de ingang is altijd naar het zuiden, in de rigting der woonplaats van den Opperpriester of Dalai-Lama. De besten kosten somwijlen 200 roebels; de minsten 30 tot 40. Rijke lieden hebben ook nog verscheidene bijhutten. Bij hunne rondzwervende levenswijze is het de Vorst, die de keuze der legerplaats heeft. De Kalmukken trokken voorheen in den zomer de Wolga over; een togt, door een geheel verhuizend volk met deszelfs groot en klein vee gedaan, die een allerzonderlingst en aangenaamst gezigt opleverde; doch sedert de uitwijking van een zeer groot gedeelte der Natie uit het Russische naar het Chinesche gebied hebben de overigen aan deze zijde des strooms weideplaatsen genoeg. Niemand, zegt de schrijver op bl. 98, kan matiger leven, dan de Kalmuk; doch op bl. 241 heet het:
Wie de Kalmukken matig noemt, bedriegt zich even zeer, als hij, die hen van onmatigheid beschuldigt. Wij zouden hier eene tegenstrijdigheid kunnen opmerken; doch de onmatigheid van den Kalmuk heeft dán alleen plaats, wanneer hij zich ten koste van een' ander kan verzadigen. De arme leeft meest van
| |
| |
meelkost; de rijke van vleesch. Kameelmelk dient alleen bij de thee, die de Kalmukken (als eene door het Lamismus met China verbondene Natie, hoe ver ook van dat Rijk verwijderd, waarschijnlijk door hetzelve hebben leeren kennen, en) zeer sterk gebruiken. Schapen-, koe- en merrie-melk dient voor boter en zure dranken, van welke laatste zij ook brandewijn maken. De toebereiding der Kalmuksche spijzen is zeer walgelijk. Hunne keuken en wijze van eten wordt tot in de kleinste bijzonderheden geschilderd. Het is onwaar, schoon algemeen verspreid, dat de Kalmukken het vleesch onder hunnen zadel half gaar laten worden en alsdan verteren; integendeel hebben zij een' afkeer van raauwen kost; doch hun Godsdienst heeft in sommige gevallen noodzakelijke onreinheid ten gevolge. Van het tabakrooken zijn zij groote liefhebbers; zelfs in het opstaan en naar bed gaan hebben zij de pijp in den mond, ja des nachts staan zij wel op om te rooken. Hun slaap is zeer vast. De gevoelens van vertrouwen op mannelijke braafheid heerschen er nog genoeg, om zelfs dochters van aanzienlijken des nachts, te midden eener schaar van jonge lieden, gerust - en veilig - te doen nederliggen! De arbeid is bij deze Natie - in weerwil van het tegenovergestelde gevoelen - onder mannen en vrouwen vrij gelijk verdeeld, en de vrouwen zijn er geene slavinnen. (Een gewigtige stap ter beschaving!) De pligtplegingen bij de Grooten zijn vrij omslagtig, en zeer naauwkeurig bepaald. Het aanleggen van een groot vuur op den gezelligen haard, zelfs in harde winterdagen, wordt als eene verkwisting der Goddelijke gaven beschouwd. De Kalmuksche metaalwerkers waren voorheen beroemd; thans zijn de meesten uitgeweken, zoo wel als de boekdrukkers. (Deze kunst toch was bij de Mongoolsche Volken, even als bij de Chinezen, sinds overoude tijden in gebruik.) De schilderkunst
dient alleen voor afgodsbeelden; de toonkunst, daarentegen, is geheel wereldlijk. - Iedereen rijdt bij dit Volk, zelfs tachtigjarige vrouwen. Roofdieren worden niet met schiet- | |
| |
geweer, maar alleen door eene behendige hantering der zweep, gedood; men kent er ook de valkenjagt. De oorlog met hunne naburen heeft sedert de Russische heerschappij geene plaats meer; doch moeten zij aan het leger éénen man voor iedere hut geven. Hunne wapenrusting wordt omstandig beschreven. In eenen veldslag houden zij strenge matigheid, die den onderbuik slap houdt, voor het beste behoedmiddel tegen kogels. Hunne overwinningen vieren zij niet zelden door menschenoffers. - Hunne volksvermaken bestaan in dansen, worstelen, harddraverijen, (de overwinnaar in dezen is doorgaans zijn paard aan den Vorst kwijt) en het gezang. De Dschangariade, een dichtstuk, hetwelk door een' uit den dood verrezenen Kalmuk zou vervaardigd of liever aan hem ingegeven zijn, is hun klassiek heldendicht, en zou 360 gezangen bevatten; doch geheel kent het niemand van buiten. Het kaart- en schaakspel beide, doch vooral het eerste, zijn bij hen zeer gemeen.
De opvoeding der kinderen is in de eerste jaren van die der onzen zeer verschillend. De kinderen worden in wiegkribben gepakt, of kruipen naakt rondom den haard. Bij de Nomadische reistogten zitten zij op kameelen, en lijden veel, doch zonder dat zulks hunne gezondheid merkbaar benadeelt. Zij leeren vervolgens lezen, schrijven, en hunnen Godsdienst. De Kalmuk leert van jongs af zijne zintuigen tot eenen bijna ongeloofelijken graad oefenen. Niet minder merkwaardig zijn zij door geheugen, verbeeldingskracht en beleid. De Kalmuk overtreft zelfs den doorslepen' Rus in schranderheid, list en bedriegelijkheid; doch tevens zijn zij aan het duisterste bijgeloof overgegeven, waarin zoo wel de hoogere als lagere klassen deelen. Zij haten echter andersdenkenden niet, maar bespotten dezelve slechts, doch alleen onderling. De Lamische Godsdienst, waaraan zij gehecht zijn, en die veel overeenkomst in geest en strekking heeft met dien der Hindous, gebiedt hun zachtmoedigheid zoo wel jegens dieren
| |
| |
als menschen, daar de zielsverhuizing een hunner geloofspunten uitmaakt. Hun lastvee, nogtans, behandelen zij somtijds zeer ongevoelig. De gastvrijheid heerscht onder hen in volle uitgebreidheid. De heillooze wet, die het huwelijk der Priesters verbiedt, (eene der vele overeenkomsten tusschen de Kalmuksche en Roomsche kerkleer) is zeer nadeelig voor de anders over 't algemeen vrij goede zedelijkheid. Eerzucht, ook zelfs betamelijke, is hun vreemd; hun toorn, schoon moeijelijk op te wekken, is vreeselijk in zijne uitbarsting. Eigenbaat is de groote drijfveêr hunner handelingen. Onbeschaamdheid zoo wel, als trotschheid en onbeschoftheid jegens minderen zijn hoofdtrekken in het karakter van den Kalmuk. Moed ontbreekt hem, en over 't geheel doen de slechte eigenschappen bij hem den evenaar overslaan ten nadeele der goede. Onder de ware en gewaande wetenschappen, beoefenen zij alleen artsenijkunde, tijdrekening en starrewigchelarij.
Over den Godsdienst der Kalmukken wordt, behalve het reeds gemelde, zeer breed gehandeld, en hunne geestelijkheid, eene volmaakte Hierarchie uitmakende, hun tempeldienst, afgodsbeelden of Burchanen, heilige boeken, gebeden, vasten, offers, verdienstelijke goede werken, doop en vormsel, trouwplegtigheden, begrafenissen, (de Lama's of Oppergeestelijken worden na het overlijden verbrand) hunne zes feesten en tooverkunsten of bezweringen vindt men hier tot in kleine bijzonderheden toe beschreven. Een aanhangsel geeft een kort verslag van het Kalmuksche schrift, en iets over den oorsprong van den naam Kalmuk, dien de Schrijver van het woord chalmak afleidt, een' afvalligen of nageblevenen aanduidende; voorts eenige Kalmuksche Anecdoten. De vertaling van dit belangrijk geschrift is zeer vloeijend en zuiver. |
|