Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817
(1817)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 428]
| |
geldichten geveld hebbenGa naar voetnoot(*), meenen wij ook over dit tweede deel te mogen uitbrengen. Schoon wij, bij eene naauwkeurige vergelijking, zouden denken, dat het eerste stuk, over het geheel genomen, meer dichterlijke waarde heeft dan hetgeen wij thans aankondigen, zouden wij toch niet gaarne zeggen, dat hier een enkel stuk voorkomt, hetwelk niet verdiend had in den bundel te zijn opgenomen. Het eerste, nog al uitvoerige stuk, Jezus, Broeder der Armen en Vriend der Kinderen, is door den Dichter uitgesproken ter gelegenheid der feestviering van het vijf-en-twintigjarig bestaan van het Departement Haarlem der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen. Het onderwerp komt ons bijzonder gepast voor, en de uitvoering is inderdaad verdienstelijk, wanneer men in aanmerking neemt, dat het zeer moeijelijk is, om de eenvoudige Evangelische verhalen op deze wijze te behandelen, en dat dergelijke dichtstukken meestal slechts berijmde uitbreidingen zijn van tafereelen, welke juist door de edele eenvoudigheid, waarmede zij in de gewijde bladen zijn voorgesteld, zoo bijzonder treffen en roeren. Goffin, of de Held van Luik, was ons reeds uit den Algemeenen Konst- en Letterbode bekend. Wij houden het oorspronkelijke voor een meesterstuk van den voortreffelijken (zoo wij ons niet bedriegen, reeds gestorvenen) millevoye. Het is de onderscheiding, van in dezen bundel te worden opgenomen, dubbel waardig, en vol van uitmuntende, regt dichterlijke schilderingen. Men ziet, men hoort den arbeid der ongelukkigen, in de mijn besloten: Alle armen zijn aan 't werk om 't welfsel door te kloven;
Het opent zich - ô schrik! geen daglicht straalt van boven,
ô Neen! men ziet den dood, ô neen! men hoort den dood.
De lucht, in volle vlam, brult donderend den schoot
Des hollen afgronds door. De azuren phosphorstralen
Doorklieven 't onderaardsch'. - Nu kent de schrik geen palen;
't Krimpt al van ijzing weg, en, onder 't schor geluid,
Bluscht nu de nacht des grafs de laatste fakkel uit.
Susanna van Oostdijk, Amelestein, Hermina Christina Bicker, en Dirk de Bekker, zijn alle zeer fraai bewerkt. De | |
[pagina 429]
| |
Vertelling is aardig; doch of die aardigheid met de oud-Hollandsche deftigheid strookt, en of het karakter van Amalia wel regt vaderlandsch kan genoemd worden, hieraan zouden wij met reden twijfelen. Dergelijke zaken plegen onze vrouwen zoo luchtigjes niet te behandelen. Deze bedenkingen benemen echter niets aan de dichterlijke waarde van het stukje. De overige, reeds genoemden, zijn de vaderlandsche lier van loosjes overwaardig. Hermina Christina Bicker heeft vele schoonheden van détail, b.v. Nu breekt door 't opgescheurd gewaad
Haar boezem, 't maagdlijk pronksieraad,
Bewaakt door zedigheid en zorgen,
Voor wislend weer bedekt, behoed
Voor winterkoude en zomergloed,
Voor 't dartel glurend oog verborgen.
Maar het oproepen van eenen zeuxis, pindarus en phidias, om de daad van het meisje te vereeuwigen, beviel ons niet. Zoo iets kan niet te eenvoudig worden voorgesteld. De Dichter heeft er, naar ons inzien, te veel van gemaakt: en of het bedrijf van de heldin dezer geschiedenis zoo geheel zonder voorbeeld, menschelijke deugd zij, tot engelengrootheid verheven - dit zal ieder, die met de geschiedenis bekend is, en menige vaderlievende dochter, niet gaarne toestemmen. Het stukje, Bij den dood van Jan Casper Lavater, is, naar ons oordeel, te weinig voor het onderwerp. Veel schooner en meer bevredigend is dat Ter uitvaart van C. Bruning. Het slot geven wij tot een staal: Vergeefs, o Hoop van 't zuchtend vaderland!
Verlangde(t) gij uw' eerbied hem te toonen -
Zijn grijze kruin met een laurier te kroonen....
Een Lijkcipres - geen lauwer strooitGa naar voetnoot(*) uw hand.
| |
[pagina 430]
| |
Die Lijkcipres, o Hoop van 't vaderland!
Door uwe hand aan Brunings schim geschonken,
Doe Moed en Vlijt in 't jeugdig hart ontvonken;
En 't schrikgediert grimt vruchtloos aan ons strand.
Dat schrikgediert, door kloek vernuft gestuit,
Uit oceaan of stroomkil opgerezen,
Vlucht dan weldra, daar 't Brunings geest blijft vreezen,
Door Katwijks duin 't verloste Rhijnland uit.
Ja Brunings Naam vereeuwige eeregoud
Met glans geschroefd op eenen nieuwen stempel. -
's Mans naam khnke als iets heiligs door Gods tempel.
Een Engel is 't, die 't vaderland behoudt.
In de stukjes, Hulde aan Hendrik Waardenburg, Bij het graf mijns Vaders, Ter uitvaart van J.P. Visser Bender, en Uitboezeming bij het graf van Jan van der Roest, schijnt ons de Dichter den regten toon getroffen te hebben. Dat Aan Morosus is los en luimig; voor den tijd, waarop het doelt, nogtans luimig genoeg. Die toen (1812) geen' lust gevoelden, om met Demokriet te lagchen en bij scherts en grap te klinken en te drinken, kan men toch wel geene norsche, grommende menschenhaters noemen. Het gedichtje Velzen beviel ons ongemeen, uit hoofde van deszelfs natuurlijken gang en den zoeten, zangerigen toon, die er in heerscht. Men oordeele uit den aanhef: Landjuweel, bekoorlijk Velzen!
Lustrijk oord, waarin voorheen,
Eer 's Lands heil als rook verdween,
Weelde plagt Natuur te omhelzen,
Toen de koopzorg aan het IJ
Met de staatszorg, zij aan zij,
Mild beschaduwd van uw lommer,
Zich verpoozende in uw' schoot,
Vrucht van trouw en vlijt genoot,
Vrij van wroeging, vrij van kommer;
Toen de lagchende Natuur
Aan de handen van Mercuur
| |
[pagina 431]
| |
Soms den slangenstaf ontrukte;
Daar hij, op het bloemtapijt,
Waar de Landjeugd stoeit en vrijt,
Bij een veldnimf nederhukte;
Toen de Bloem van Amstels Raad,
Hoosdzuil van 's Volks vrijen staat,
Hier, als and're Cincinnaten,
't Kouter koos voor bondelbijl;
Of zij, naar den ouden stijl,
Hof- voor Boschgewelf vergaten, enz.
Velerlei feilen, vooral ten aanzien van den klemtoon, onderscheidene regels, welke blijk dragen van te geringe beschaving en stroef en stootend zijn, en eenige uitdrukkingen, welke wij keuriger zouden wenschen, zouden wij nu nog den Heere loosjes kunnen aanwijzen; doch dit lust ons niet, daar de Dichter, reeds meermalen op deze dingen oplettend gemaakt, er geen acht op schijnt te slaan, en de Lezer zelden met die drooge correcties gediend is. |
|