| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Annales Academiae Lugduno-Batavae, a d. 6 Nov. A. 1815. ad d. 8 Feb. A. 1816. Rectore Magnifico J.M. Kemper. Scripto consignavit J.H. van der Palm, Academiae Actuarius. Lugd. Batav. apud S. et J. Luchtmans. 1817. 4to. form. maj. pp. 147. f 2-10-:
Annales Academiae Rheno - Traiectinae, A. 1815-1816. I. Heringa, Elis. Fil., Rectore Academiae Magnifico, G. van Oordt, Senatus Graphiario. Trai. ad Rhen. apud O.I. van Paddenburg et I. van Schoonhoven. 1817. 8vo. form. maj. pp. XXIV, 263. f 2-:-:
Het is, meenen wij, ingevolge eene wet der nieuwe inrigting op het Akademiewezen, dat wij deze Jaarboeken van twee onzer Hoogescholen ontvangen. Dezelven zijn ditmaal inzonderheid rijk in stoffe en belang, omdat ze de opstanding dezer luisterrijke ligchamen, het eene dadelijk dood verklaard, het andere onder vreemde plagen zuchtende, ja ook deze plagen zelven en het lijden in den Acheron, tevens vermelden. De voornaamsten, echter, dezer juichtoonen, bij de eindelijke zege op het allesverpestend monster, hoorden wij reeds vroeger, en kaatsten ze, zoo goed als wij mogten, onzen lezeren toe. Dit is oorzaak, dat wij ook het overige thans met meer bedaardheid ontvangen, en, bij wijze van eenvoudig verslag, met bescheiden lof, kunnen wedergeven, zonder dat wij ons willen verstouten, de woorden onzer waardigste priesters in Pallas heiligdom op de weegschaal te leggen, of de vlekjes, van welken het blankste aangezigt zelden geheel vrij is, met den vinger aan te wijzen en uit te monsteren.
| |
| |
De inrigting der stukken is eenigzins verschillende. Dat van Leyden verschijnt ten eerste in kwart-formaat, en biedt vervolgens eenen Latijnschen Index aan eorum, quae in hoc annalium volumine continentur. Bovenaan staat eene Introductio, verhalende kortelijk de jongste lotgevallen der Hoogeschole; gelijk te vermoeden was, en ook naderhand blijkt, van de hand des Actuarius, j.h. van der palm. Daarop volgt kemper's Redevoering, ter inwijding der herstelde Akademie, in het Hollandsch gehouden, en onzen lezeren reeds bekend. Zoo ook het aanhangsel betrekkelijk de wapening der studenten, en siegenbeek's dichtstuk bij evengenoemde gelegenheid. Voorts namen der Professoren, Lectoren en Akademische Onderwijzers. Orde der lessen, onder het Rectoraat van kemper. Namen der Professoren en Lector aan het Amsterdamsche Atheneum (even als dat van Harderwijk onder Utrecht, tot deze Akademie betrokken). Orde der lessen aldaar. Acta et gesta (handelingen en voorvallen) van 6 Nov. 1815 tot 8 Feb. 1816. Programma certaminis literarii (prijsstoffen voor de studenten). Lijst der verdedigde inaugurele Dissertaties. Bake's Inwijdingsredevoering, over de verdiensten der voornaamste (Grieksche) Treurspeldichters, inzonderheid euripides; een stuk, naar vorm en inhoud eere doende aan den jongen Hoogleeraar en zijne roeping tot gemelden post. Kemper's Oratie, bij het nederleggen des Rectoraats, ons uit eene Hollandsche vertaling van van assen alreede gunstig bekend. Eindelijk, tafel der schriften, door de drie Professoren, die in het behandelde tijdperk overleden zijn, namelijk sandifort, boers en regenbogen, vroeger of later in het licht gegeven.
Wij behoeven er, tot verdere aanprijzing van dezen belangrijken inhoud, niet bij te voegen, dat het eigenlijk verhaal der lotgevallen, in de Inleiding en latere Acta, op eene zoo heldere als belangwekkende wijze, in eenen schoonen Latijnschen stijl is gesteld.
| |
| |
De Utrechtsche Annales doen zich, als 't ware, nederiger voor. Zij (althans ons exemplaar) zijn in octaaf-formaat gedrukt, en missen zoodanig iets, als ons met een' oogopslag den rijken schat van zaken doet kennen. Met de Inwijding beginnende, vinden wij I. daarvan het programma; worden II., ten aanzien van den aard en afloop dier plegtigheid, verder verwezen; komen III. aan eene lijst der lessen; verder IV. aan eene opgaaf van inhoud en tijd der redevoeringen, door nieuw aangestelde Hoogleeraren gehouden; V. namen van Professoren, later aangesteld; VI. prijsstoffen voor de studenten; VII. bevordering van den eersten Theologiae Doctor, den Heer r.b. de geer; VIII. nederlegging van het Rectoraat in handen van Pr. bleuland; IX. inwijding van het Harderwijksche Atheneum, met opgave van Curatoren en Professoren; X. lijst der gehoudene aanvangsredevoeringen aldaar.
Deze paragrafen, ruim gedrukt en in de Latijnsche taal vervat, behelzen de eigenlijke Jaarboeken; waartoe al het volgende, als bijlagen, behoort. Wij vinden daarom, na dezen hoofdzakelijken tekst, eenen geheel nieuwen titel: Redevoeringen en Dichtstukken, ter vieringe der plegtige Inwijding van de Hoogeschool te Utrecht, op den 6 Nov. 1815, bij hare nieuwe inrigting, uitbreiding en opluistering, door Z.M. den Koning der Nederlanden. Bovenaan een Voorberigt, behelzende de vroeger beloofde geschiedenis der inwijding, met alles, wat daarop betrekking had, zoo aanleiding als uitvoering en deelhebbenden, Curatoren, Professoren enz., door de pen des Heeren van ewijck, Secretaris van eerstgenoemden. Aanspraak van den President Curator aan den Akademischen Senaat en de studerende Jeugd; ook reeds vroeger vermeld. Redevoering ter plegtige inwijding, van heringa; ons loffelijk bekend. Aanspraak der Studenten aan de Curatoren, bij monde van de geer; desgelijks aan Hoogleeraren. Verzen bij de heugelijke gelegenheid - van lublink, r. feith, diersen (Wed. moll),
| |
| |
simons, enz. enz.; allen voorheen gedacht. Heringa's Latijnsche Redevoering, bij de verwisseling des Rectoraats: De rebus, quae Academiae Rheno-Traiectinae, ipso Rectore, acciderunt, prosperis et adversis; een stuk derhalve, eenigzins vervangende de Leydsche Introductio en Acta, en door ons met zoo veel genoegen als toejuiching van de bekwaamheid des Redenaars, onder verschillende aandoeningen, somtijds al meesmuilende, gelezen. Lijst der boeken en kleine stukjes, door den overleden Hoogl. hennert, van 1753 tot 1808, geschreven. Het werk wordt besloten met eene Inwijdingsredevoering van 's Lands Atheneum te Harderwijk door Pr. nieuhoff, zoo uitvoerig en hoogdravend, dat men 's mans onverzwakte kracht en vuur bewonderen moet, ja naauwelijks gelooven kan, dat dit stuk uit zijne pen is gevloeid, die sedert vele jaren aan de afgetrokkenste, bedaardste, minst zinnelijke van alle studiën, de beschouwelijke wijsgeerte, was overgegeven. Inderdaad, op deze redevoering af, zou hij de laatste zijn, dien wij tot zulk een vak zouden roepen. Doch, wij kennen hem van elders beter; en vinden hier alzoo eene nieuwe proef, hoe moeijelijk een mensch is te beoordeelen, en hoe vele, schijnbaar strijdige, bekwaamheden hij somtijds weet te vereenigen en broederlijk zamen te doen gaan. Men vergunne ons, tot een staal, slechts den aanhef op te geven.
‘Is U, doorluchte Edelheden! aan wier kloeke voorzorgen en wijs beleid, Zijne majesteit, der Nederlanden Koning, het hooge toeverzigt op dit wetenschappelijk leergesticht, door den zegen der algoede Godheid en vorstelijke goedgunstigheid, hersteld, heeft opgedragen, - is U, welken ik de eer heb, met blij genoegen, in die aanzienlijke waardigheid te begroeten, - is U wetenschap en kunde, op wier bevordering Minerva boogt, en het koor der Zanggodinnen zich verheft, - is U veredelende opklaring, zoo naauw verknocht aan de waarde der menschheid, aan het geluk van Neêrlands volk, aan de eer van het va- | |
| |
derland, dierbaar; (en ik weet, hoe dierbaar U dezelve zij!) - is het U, Edelen! een hartstreelend genoegen, (en wie leest dit niet in uwen boezem?) dezen, meer dan ééns vereeuwden tempel, aan Pallas en het zangrijk negental gewijd, door het kloek beleid en de wel verlichte vaderlandsliefde der voorvaderen hier gesticht, en steeds, ook in kommervolle dagen, ten zegen van Staat en Kerk, in stand gehouden, slechts in de jongste dagen der overheersching, door vreemd geweld, gesloopt, van onder het puin te zien herrijzen, en, op nieuw, te stichten? -’
Men ziet, de volzin is nog maar half uit. Hij loopt, juist gesproken, tot op de vierde bladzijde. En hebben wij dan geen regt, om, onder andere, 's mans onverzwakte borst te bewonderen? Lang leve de, inderdaad waardige, grijsaard nog, tot nut van zijn vak en plaats aan het beminde gesticht!
Het allerlaatste is een feestzang van den bekwamen a.c.w. staring, dien wij met genoegen lazen.
Na terugzigt op alles, bepalen wij gaarne den naam van meer nederig, aan Utrecht gegeven, tot het voorkomen, misschien tot het formaat alleen. De inhoud is vooral niet minder rijk aan feestelijkheid, aan staatsie en jubel. Nog dieper gedaald, en door allerlei verlies meer in verval geraakt, moest de herleving ook nog meer vreugdewekkend en luidruchtig zijn. Wij onthouden ons van verdere vergelijkingen - beide gestichten den roem des vaderlands uitmakende, en beider voorname sprekers op de onderscheidene tooneelen, hier geopend, volkomen berekend zijnde, om dien roem te doen uitblinken. |
|