len, bevat; waarop dan dadelijk, en als 't ware bij iederen volzin, in eenvoudige en hartelijke toespraak, zeer goede en bruikbare lessen ter vorming van het godsdienstig gemoed naar den zin en het voorbeeld van David (die dit lied op zijne vlugt voor Absalon zal vervaardigd hebben) in eenen Christelijken geest worden voorgedragen; bij al hetwelk men den Hervormden Leeraar, die zijn Kerkgenootschap van harte is toegedaan, en die het gevoelen van zijn hart eenvoudig, maar gepast, uitdrukt, herkent; terwijl wij opregt verklaren, dat wij door de lezing van 's mans voorstellen waarlijk opgewekt en gesticht werden.
De Leerrede ter gedachtenisviering is mede geleidelijk, eenvoudig en stichtelijk; men vindt in dezelve noch onnoodigen omhaal, noch gezochte sieraden van welsprekendheid, maar de duidelijk verstaanbare woorden van eenen Evangeliedienaar, die, hetgeen hij voor het gewigtigste houdt, ook het zwaarste bij zijne Gemeente doet wegen. Van het bekende, den man met eenigen zijner Ambtgenooten na 1795 overgekomen, vinden wij hier alleenlijk dit: ‘Niet alleen heeft die groote Ontfermer mij dikwijls uit zware krankheid opgerigt, en bijzonder voor zes jaren als uit den dood op nieuw aan u wedergegeven, maar ook heeft Hij in den H. Dienst mij hersteld, na eene Remotie, die, in het zesde jaar van mijnen dienst onder u, plaats greep; waardoor ik, met veertien anderen van uwe Leeraren, zeven en een half jaar verhinderd werd in 't openbaar tot u te spreken. Ik neem liefst een diep stilzwijgen in acht, omtrent harde bejegeningen in die dagen, toen wij, van onze wettige Regering beroofd, aan eene willekeurige magtoefening, tot onze vernedering en verootmoediging voor den hoogen God, waren overgelaten. Alleen dit: ik reken den evengenoemden tijd bij de jaren van mijn dienstwerk, omdat ik ook toen niet nagelaten heb, zoo veel ik kon en mogt, tot uw nut te arbeiden; ik bleef in uw midden, vertrouwende: God zou eenmaal uit-