slechts van het groote vraagstuk: wat men doen kan, om den mensch, oud zoo wel als jong, zijn' pligt en wezenlijk belang meer te doen kennen en tevens beoefenen? Het moeijelijke gevoelt ieder; maar dit schrikt den nadenkenden geenszins af: want kan men niet alles, men kan toch veel, meer voor het minst dan men deed, hier verrigten. De Schoolopzieners van de Provincie Groningen hebben aan dit Antwoord den uitgeloofden eerprijs toegekend; en het zou wel zeer vermetel zijn, indien een boekbeoordeelaar hierin niet verkoos te berusten. En inderdaad, het bederf en vele bronnen van hetzelve worden goed aangewezen; en indien ieder, de Ouders, de Schoolonderwijzers en de Leeraars van den Godsdienst, (en ook de Schoolopzieners immers?) zijnen pligt doet, is er iets goeds te hopen. Het stukje doet, ook in ons oog, den steller eer aan. Wat de bijzonderheid intusschen betreft, dat ieder, rijk of arm, met kinderen al of niet gezegend, in de betaling der schoolgelden lasten moest, en het onderwijs geheel kosteloos zou genoten worden, vertrouwen wij, dat hier dan echter alleen het eerste en voor allen hoogst noodzakelijke onderrigt zal bedoeld zijn, ten zij men, op dezelfde gronden van betamelijkheid en pligt, ook een plan vermeende te mogen daarstellen voor het ligchamelijk onderhoud. Maar, alzoo gewijzigd, heeft zeker zulk eene inrigting veel, dat ons aanlokt, hoewel wij iedere zwarigheid niet kunnen opruimen, en de enkele meester op een dorp meer dan één ligchaam en ziel schijnt te behoeven, om te gelijk dan ook de zoodanigen, die langer en hooger onderwijs begeeren en betalen, te kunnen voldoen. En vreesselijk hard komt het ons ook voor, dat, bij zoodanig eene nieuwe wet, de mingegoede, die met alle inspanning en opoffering zijn zestal kinderen, bij voorbeeld, nu eerlijk en wel onderwezen groot bragt, en eindelijk op zijnen bejaarden dag deze zorge te boven was, gedwongen zou worden, zijne magere bete op nieuw en
tot zijnen dood toe te bezuinigen, opdat nu een liederlijke rijke boer enz., die ter vorming zijner kinderen niets wilde doen dat hem geld kost, dezelve nu voortaan ook ter schole zond. En wie weet, of en hoe hij het nog deed? Wordt het schoolgeld bij repartitie over alle de ingezetenen omgeslagen, zoo vorderen wij nog eene dwangwet, die allen tot het schoolgaan, en het leeren, dwingt; wij eischen dan ook goede waar voor ons geld, want wij geven