| |
| |
| |
Werken der Hollandsche Maatschappij van fraaije Kunsten en Wetenschappen. IIIde Deel.
(Vervolg en slot van bl. 277.)
Derde afdeeling. Vergelijking der Heldendichten, naar de hoofdvereischten dier dichtsoort.
Eerste Hoofdstuk. Eenheid en Episoden. - Eenheid der fabel en het wonderbare onderscheiden een Heldendicht van een geschiedkundig dichtwerk. Eenheid der fabel bestaat niet in de eenheid van persoon, maar in zoodanig eene aaneenschakeling van gebeurtenissen, dat geene uit de hoofdgebeurtenis kan weggenomen worden, zonder dat het geheel verwrikt worde. Dit verbant de tusschenverhalen of Episoden niet, die echter niet te menigvuldig mogen zijn. Zonder te slaafsche navolging, moeten Ilias, Odyssee en AEneis ons tot modellen verstrekken.
De toorn van achilles is de groote handeling der Ilias. Dit neemt echter niet weg, dat homerus zich van vele tusschenverhalen of Episoden bedient, die men onder allerlei klassen kan rangschikken; maar niet één staat op zichzelve. In de Odyssee zijn de Episoden nog veel talrijker.
De AEneis is, wat den vorm betreft, als 't ware uit de Ilias en Odyssee zamengesteld. Van alle nieuwere Heldendichters, heeft tasso de eenheid des onderwerps het best in het oog gehouden. - De Lusiade loopt, naar de modellen der oudheid beoordeeld, met den achtsten zang ten einde; doch kundige beoordeelaars willen haar liever als een dichttafereel van Portugals roem in den epischen trant, dan als een Heldendicht op de gewone wijze beschouwen, weswege de gewone regelen zouden moeten uit het oog gezet worden. - Milton's verloren Paradijs, hetwelk zich, behalve de buitenaardsche wezens, slechts tot twee menschen bepaalt, kon den rijkdom en de verscheidenheid der Epi- | |
| |
soden van homerus en tasso niet hebben; maar hij heeft ook, in een groot en prachtig tusschenverhaal, al hetgeen vóór de opening zijns gedichts was voorgevallen, en nogtans daartoe wezenlijk behoorde, ingevlochten. Voorts heerscht er bij milton gestrenge eenheid.
Ook de Henriade voldoet ten volle aan den hoofdregel der eenheid. - Wat den Messias aangaat: zoo men stelt, dat deszelfs onderwerp de dood van den Middelaar tot verzoening des menschdoms zij, is dit gedicht zekerlijk voor de helft te lang. Doch, beschouwt men de zegepraal van Gods Zoon op hel en dood als den inhoud, zoo moesten ook de opstanding en de hemelvaart daarin voorkomen, gelijk werkelijk het geval is. Echter wordt door te lange tusschenverhalen de eenheid wezenlijk benadeeld.
Tweede Hoofdstuk. De fabel en het wonderbare. Het wonderbare, hetwelk zich door tusschenkomst van hoogere wezens boven den loop des gemeenen levens verheft, belet, dat het Heldendicht eene berijmde courant worde.
Het wonderbare der Ilias, Odyssee en AEneis is overbekend. Tasso is van gevoelen, dat de Ouden met hunne Godenleer eene doorgaande Allegorie bedoeld hebben; daarom schuift hij zijn gedicht ook eene onder. Het verloste Jeruzalem is blijkbaar naar de Iliade gevormd. In hetzelve wordt veel door tooverij gewerkt, welke als een gebrek aangezien wordende, ook homerus, ja virgilius, van ongerijmdheden krielen. In alle gevallen is tasso's tooverij nog dichterlijk, en in het geloof dier tijden gegrond.
Het dichtstuk van camoëns is, wat de fabel en het wonderbare betreft, van allen het zwakste, schoon beide groot konden zijn. Het is eene zonderlinge vereeniging van Heidensche Mythologie met Christendom. Twee schoone vindingen zijn, de verschijning van den Ganges en den Indus in eenen droom aan Koning ema- | |
| |
nuel, en die van den Reus adamastor bij de Stormkaap.
Bij milton en klopstock maken de fabel en het wonderbare één geheel uit, of liever zij zijn hetzelfde. Bij milton is het de zege der duisternis over het licht, echter slechts door toelating van den Oneindigen. Hij is de schepper eener geheel nieuwe soort van het wonderbare; daarom houdt de Verhandelaar zich langer bij hem, dan bij de anderen, te dezen aanzien, op. Klopstock staat in dit opzigt beneden hem. Zijne stof was meer geschiedkundig, en gaf hem veel meer raakpunten met de gebeurtenissen des gewonen menschelijken levens. Ook heeft klopstock grootendeels de Mythologie van milton gebezigd, met eenige wijziging echter, door latere starrekunde voortgebragt. In milton en klopstock zien wij de groote verscheidenheid, waarvoor de Christelijke Mythologie (eene uitdrukking, waarvan de Verhandelaar reeds vroeger voldoende rekenschap heeft gegeven) vatbaar is. Zij heeft boven de Grieksche het voordeel der oneindigheid, dat aan hare Godheid verknocht is, vooruit, en bezit dus eene onuitputtelijke bron voor het verhevene. De beschouwing van de fabel der Messiade levert hiervan nieuwe proeven.
De Henriade staat, en in aanleg, en in behandeling, en in geest, en in het werktuigelijke, maar vooral ook in de fabel en het wonderbare, in een volslagen contrast met de Messias. Bij klopstock zoo wel als bij milton zijn het wonderbare en de fabel één; bij den eersten alléén onder de nieuweren geene Allegorie. Bij voltaire, daarentegen, bestaat het geheele wonderbare in leenspreukige personen; en door deze omstandigheid verliest zijn Heldendicht, in vergelijking van de anderen, zoo ouden als nieuweren.
Na de achtereenvolgende beschouwing van de fabel en het wonderbare in de vijf voornaamste nieuwere Heldendichten, worden de verspreide trekken bijeen ver- | |
| |
zameld en kortelijk vergeleken, ten besluite van dit Hoofdstuk.
Derde Hoofdstuk. Karakters. Addison's getuigenis wordt toegestemd, dat homerus alle Heldendichters, in menigte en verscheidenheid zijner karakters, waarvoor virgilius zeer moet onderdoen, overtroffen heeft. - Tasso is ook in de karakters de Iliade gevolgd. Echter heeft de Riddergeest voortreffelijk gewerkt, om de Helden van tasso, boven die van homerus, met menschelijkheid enz. te bekleeden, welke zijne Muzelmannen ook niet hebben, die te ongunstig worden voorgesteld. Ook tasso stelt, gelijk homerus, alle zijne vrouwen onder de vijanden, en munt in hare schildering uit. In de karakters wordt aan tasso, na homerus, de prijs toegekend.
De oogst in dit opzigt is in de Lusiade veel schraler. De gama wekt minder belang dan de aeneas. Niet één uitstekend karakter is er onder de Barbaren, tegen welke de Portugesche Held strijdt. De Lusiade heeft in dit opzigt meer van de Odyssee, waar ook meer monsters enz. dan wel karakters van menschen voorkomen. Homerus vergoedt dit door herinnering aan vele Helden. Zoo ook camoëns, in zijne derde en vierde zangen. In de laatste boeken des gedichts zijn de karakters flaauw.
De satan van milton, uitstekende boven andere schilderingen van den Geest des Kwaads, door nieuwere Dichters gemaald, staat als karakter in het verloren Paradijs bovenaan. Onwrikbare moed is de hoofdtrek, die hem, naast ingekankerde vijandschap tegen God en het goede, bezielt. Hij gevoelt de schoonheid van het goede wel; maar uit trotschheid heeft hij zich tegen God en de verheerlijking van Gods Zoon verzet, en dit blijft zoo. Nevens moed, bezit hij beleid. Hij is getrouw aan en zorgt voor de scharen onder zijne heerschappij. Hij is dus, ofschoon slecht, toch met waardigheid bekleed, die echter de verfoeijelijkheid niet vermindert. Geen der karakters in een der Heldendichten heeft de
| |
| |
zonderlinge, oorspronkelijke houding van milton's satan. - Beëlzebub is satan's gedweeë en behendige Minister; moloch, de doldriftige, woeste, bloeddorstige, maar tevens onversaagde en rondborstige krijgsman; belial, de vriendelijke, welsprekende, lieftalige, doch diepbedervene, kwaadaardige en tevens vreesachtige hoveling; mammon, eindelijk, de laaghartige gierigaard. Deze karakters worden volkomen volgehouden. - Ook de karakters der goede Engelen bezitten in milton's beschrijvingen eene bekoorlijke verscheidenheid. - De twee menschen, die milton vertoont, kunnen in vier verschillende karakters verdeeld worden; in den hoogsten trap van onschuld en volmaaktheid, en in eenen diep gevallen' staat van schuld en zwakheid.
De Held der Henriade is een der beminnelijksten, die men zich verbeelden kan. Vele mindere karakters verdwijnen in zijnen glans. Mornay, nogtans, is aan voltaire geheel eigen. D'aumale is naar achilles gekopieerd. Mayenne herinnert aan agamemnon. In de fijne schakeringen van krijgshaftigen moed staat voltaire beneden homerus. Gabrielled'estrees is nietsbeduidende, in vergelijking van eene dido en eene armida. Slotsom: voltaire schetst zijne Helden doorgaans edel en des Heldendichts waardig; maar de verscheidenheid en levendigheid van tasso en milton, vooral die van homerus, bereikt hij niet.
In den Messias van klopstock vindt men meer veelheid dan verscheidenheid van karakters. Milton staat dus in dit opzigt boven klopstock. Jezus komt minder zelfhandelend voor, dan wel verheerlijkt door anderen. De kenschetsing van sommige leerlingen van jezus is niet overeenkomstig het Evangelisch verhaal; die van anderen flaauw. Portia is een ideaal. Gelijk homerus groot is in naïve schildering der karakters, zoo klopstock in ideaal-geestrijke voorstelling. Overheerlijk is de Verhandelaar in de aanwij- | |
| |
van de juistheid der karakterschildering van jezus vijanden. Wij kunnen hem onmogelijk in alle bijzonderheden bij de opgaaf volgen; weshalve wij ook aangaande datgeen, wat hij over klopstock's karakters in de bovenzinnelijke wereld zegt, de lezing der Verhandeling zelve moeten aanbevelen. - Bij gelegenheid der vergelijking tusschen de voorstelling van het Hoogste Wezen bij klopstock en milton, ontvangt de laatste welverdiende gisping. - De God van voltaire heeft wel licht; maar slechts gedeeltelijk warmte.
Vierde afdeeling. Vergelijking der Heldendichten, naar de hoofdeigenschappen van poëtische voortbrengsels.
Eerste Hoofdstuk. Verbeelding en beeldrijkheid. Het ware model der verbeelding is homerus, meester in het schoone en krachtverhevene. - Virgilius verrukt meer door zijn, allerwege kenbaar, gevoel. De kracht is bij hem meestal stille majesteit. Werkzaamheden schildert hij met de verwonderlijkste welvoegelijkheid. - Tasso's geest schijnt meer overeenkomst met dien van homerus gehad te hebben. Hij heeft meer tegenstelling in beelden en uitdrukkingen dan de Ouden; daarom kunnen zijne beelden en schilderingen zoo grootsch niet zijn, als zij buitendien wezen konden. - Bij den Dichter der Lusiade was de verbeeldingskracht alles behalve gekuischt en geregeld, en de uitdrukking der verbeelding, buiten de palen gehold, maakt te flaanw eenen indruk. In de vergelijkingen kan hij soms de naiveteit van homerus hebben. - Milton's gloeijende verbeelding kon zich in alle vormen buigen. Vooral munt hij uit in het schrikkelijk-verhevene; doch somtijds moet deze rijke verbeelding onderdoen voor's mans vertooning van geleerdheid. Slotsom: hij bezit de levendigheid van homerus noch de majesteit van virgilius, maar komt den eersten in verhevenheid zeer nabij, en evenaart tasso en camoëns. - Voltaire komt, wat verbeeldingskracht betreft, het naast bij virgilius. Bedaarde, doch majestueuze vlugt; een vuur, als door een glas weêrgekaatst, meer
| |
| |
helder dan warm, maar overal gelijk en bestendig schitterend, is eigen aan beiden, hoezeer in verschillende mate. - De Dichter der Messiade staat, ten aanzien der verbeeldingskracht, tot milton, als virgilius tot homerus.
Tweede Hoofdstuk. Gevoel. Hierin is homerus weder een des te grooter meester, naar mate zijne naïveteit nader blijft bij de natuur. - Virgilius sleept ons weg door de zachte, zwaarmoedige stemming zijner ziel. - Tasso wordt verdedigd tegen châteaubriant, die hem gevoel ontzegt. - Camoëns treft wel de snaren des echten gevoels, maar is niet vrij van valschen smaak. - Het gevoel in mil ton is de eerst eenvoudige en straks verleide onschuld. Deze eenvoudigheid, geene onnoozelheid, maar ook niet de naïveteit der Helden en Heldinnen van homerus, heeft boven dezelve het godsdienstig gevoel, zoo onuitsprekelijk bekoorlijk in de eerste menschen, vooruit. - Bij voltaire vindt het hart niets, daar het 9de boek der Henriade, de liefde van hendrik tot gabrielle, mislukt is. Maar zijne schilderingen hebben niets, wat door den goeden smaak wordt afgekeurd. - De Verhandelaar aarzelt niet, aan klopstock, wiens rijkdom aan gevoelige plaatsen hem verlegen maakt, ten aanzien des gevoels, boven alle andere Heldendichters, virgilius misschien uitgezonderd, de voorkeur toe te kennen. Ideale liefde is volkomen in zijnen geest.
Al het verhandelde wordt kortelijk in eene slotsom te zamen getrokken.
Wat zullen wij nu over deze Verhandeling zeggen? Haar prijzen? Wij zullen ons wel wachten, den Heer van kampen te beleedigen door eenen lof, die niet anders dan schraal en gezocht zou kunnen schijnen, daar het, door bevoegde regters aan hem uitgereikte, eermetaal schier allen lof overbodig maakt. - Maar, zon dit werk dan in 't geheel geene gebreken hebben? - Wij denken, ja; want het is een menschelijk werk - maar bekennen meteen, dat ons oog niet fijn genoeg is, om ze
| |
| |
in zulk een werk van dezen aard te ontdekken. In stede dan van afkeurende aanmerkingen tot een beoordeelend verslag volstrekt noodzakelijk te keuren, zullen wij, kortelijk, dankbaar den algemeenen indruk vermelden, welken deze Verhandeling op ons gemaakt heeft.
Van de nieuwere Heldendichten zijn ons alleen het verloren Paradijs, de Messias, en de Henriade in 't oorspronkelijke bekend; en wij waren dus inzonderheid ten aanzien van deze in staat, de vlijt, het oordeel en het fijne gevoel van den Verhandelaar te bewonderen. Wij gevoelden ons door hem ongezocht op het regte standpunt geplaatst, ter beoordeeling van deze dichtstukken zoo wel, als van de Iliade en AEneis. Wij werden, daar wij bij ons zelve schier geene enkele aanmerking tegen dezelve gemaakt hadden, of wij vonden ze in deze Verhandeling geopperd, toegestemd of teregtgewezen, van menig vooroordeel genezen, en daarentegen opgeleid tot eene, op gronden steunende, waardering van het schoone, dat ons ooit in die dichtstukken had getroffen. Wij hebben dus den Heere van kampen dank te zeggen voor het genot en het onderwijs, die hij ons geschonken heeft; en de wensch is in ons opgekomen, dat deze Verhandeling voortaan in handen mogt zijn van alle jongelingen, die de meesterstukken der oudheid gaan beoefenen: want, ten minste naar ons gevoel, was de manier, waarop wij in onze jeugd dezelve het eerst leerden kennen, namelijk enkel door expliceren om er Grieksch en Latijn uit te leeren, niet geschikt om te komen tot eene juiste waardering van dezelve, waartoe deze Verhandeling, in de aankondiging van welke wij, ook om haar van deze zijde te doen kennen, niet korter wezen konden, een zoo geschikt hulpmiddel is.
De derde Verhandeling in dit Deel, zijnde eene toetsing van de redekunstige voorschriften van cicero aan die der zedewet, en bijzonderlijk aan het gebod der waarheidsliesde, leidt ons in den geest der Romeinsche denkwijze binnen, vertoont deze van eene zeer ongun- | |
| |
stige zijde, en is eene bijdrage ten bewijze van het onvermogen der wijsgeerte, om den mensch te houden op de baan der regtvaardigheid. Immers, wie was cicero? Een man, die zoo schoon over de pligten schreef, de goede trouw, dat is, de overeenkomst en waarheid onzer gezegden, den naam van een eerlijk man boven alles verheft, en het bedrog, gelegen in de aanneming van den schijn eens braven mans, de verfoeijelijkste onregtvaardigheid noemt - die niettemin, in zijne theorie der redekunst, regels geeft, tegen deze wijsgeerte regtstreeks strijdig, en door hemzelven opgevolgd. Cicero onderzocht niet eens, wat er tot de braafheid van eenen redenaar behoort; en zulks, naar het oordeel van den Hoogleeraar, misschien daarom niet, omdat hij door de redekunst, en niet door de wijsgeerte, een groot man in den staat was geworden, en dewijl zijne eigene redevoeringen den toets aan regelen van dien aard niet wel hadden kunnen doorstaan.
Deze Verhandeling doet niet alleen de kunde, maar ook het hart van den Schrijver eer aan. Hij stelt, dat den redenaar de zedelijkheid boven alles gaan moet, al zoude ook de kunst er iets bij verliezen, hetgeen echter ruim vergoed zal worden door de kracht, welke de redekunst door de vereeniging met waarheid zal aanwinnen. - De Hoogleeraar had dit nog wel sterker kunnen drukken en stelliger bepalen; want zonder waarheid kan er geen hart, en zonder hart geene krachtige welsprekendheid zijn; immers, pectus est quod disertos facit. Vandaar gedeeltelijk zoo vele redevoeringen zonder geest of kracht.
De Hoogleeraar stelt het gebod: bemin en eerbiedig de waarheid, boven dat: ken u zelven, en verklaart opzettelijke onwaarheid in woorden voor het ergste misbruik en de snoodsche schending des spraakvermogens. - Hij leidt voorts uit het gebod: bemin en verdedig de waarheid, eenige gevolgen af, om die dan te vergelijken met de bijzondere voorschriften, welke cicero den redenaar geeft.
Waarheidsliefde verbiedt vooreerst den redenaar, een persoon of eene zaak te verdedigen, welke, volgens zijn eigen oordeel, niet met regt mag of kan verdedigd worden, of zich tegen eene zaak te verzetten, welke hij zelf voor waar en goed houdt - en in het bijzonder, dezelfde zaak nu eens aan te vallen, dan eens te verdedigen, naar mate eigenbelang en
| |
| |
bijzondere oogmerken zulks vorderen. Er wordt eene plaats uit de schriften van cicero aangehaald, waarin hij echter dit den redenaar veroorlooft; en door aanhaling van eene andere plaats wordt bewezen, dat cicero meer begeerde, dat de gronden ter staving eener zaak door de mamer van voordragt den schijn van afdoende gronden zouden verkrijgen, dan inderdaad dit zijn. Ook houdt hij het voor 't gewigtigste vereischte eens redenaars, op de neigingen, driften en hartstogten der toehoorders te werken. Dit kan op eene zedelijke en op eene onzedelijke wijze geschieden; ook de laatste veroorlooft hij zich, en schrijft zulks voor: zoodat de redekunstige voorschriften van cicero den toets aan zedelijkheid en waarheid niet kunnen uithouden.
Onpartijdigheid gebiedt den Hoogleeraar, om te zien naar eenige verontschuldiging van 't geen niet verdedigd kan worden; doch hij gevoelt, dat cicero, de wijsgeer, de bijgebragte verontschuldigingen zou verworpen hebben.
Den keurigen stijl van den Hoogleeraar leere men kennen uit het slot der Verhandelinge: ‘Ja voorzeker, hetzij de redenaar zich bevinde op het eerwaardig gestoelte, op hetwelk de verhevene waarheden van de zedekunde en van den godsdienst verkondigd, de boosheid ontmaskerd, de wetten geëerbiedigd, (de geleerde Verhandelaar heeft zeker bedoeld: eerbied voor de wetten aanbevolen) en de heilige regten der menschen en burgers gehandhaasd moeten worden; - hetzij hij in de vergadering van bestuurders van steden, landen en staten, of in letterkundige maatschappijen, hetzij hij in eene talrijke of kleine verzameling van menschen, hetzij hij bij monde of bij geschrifte, als dichter of als prozaïst - op het verstand, op het hart en op den wil der menschen trachte te werken - steeds zal de Rede zijne woorden, gesprekken en geschriften naar dezelfde zedewetten beoordeelen, en geene omstandigheden zullen de overtreding van haar heilig gebod, bemin de waarheid, ooit verdedigen of verontschuldigen kunnen.
Edele kunst der welsprekendheid! hoe luisterrijk blinkt gij, als het schoonste pronkstuk des menschen, in den dienst der waarheid! Hoe verachtelijk, hoe gevaarlijk voor den mensch kunt gij worden, wanneer gij haren dienst verlaat!’ |
|