| |
Geneeskundige Waarnemingen, door E.J. Thomassen a Thuessink, A.L.M., Med. et Phil. Doct., Hoogleeraar der Geneskunde aan de Universiteit te Groningen, enz. enz. IIde Deel. Te Groningen, bij W. van Boekeren. 1816. In gr. 8vo. 271 Bl. f 2-8-:
De Hoogleeraar thuessink, reeds lang bij het geneeskundig publiek door zoo vele belangrijke bijdragen ter bevordering der Geneeskunde bekend, heeft door de uitgave der boven opgegevene Geneeskundige Waarnemingen zijnen roem andermaal gehandhaafd, en het geneeskundig publiek daarmede eenen wezenlijken dienst gedaan, daar ook hier duidelijkheid, eenvoudigheid en natuurlijkheid van voordragt zich vereenigen, om voor anderen nuttig en leerzaam te zijn. Ja, on- | |
| |
danks den verzwakten staat zijner gezondheid, bezielt hem de nimmer uit te dooven zucht tot onderwijs, en hij blijft, in dit opzigt, het luisterrijk voorbeeld voor andere Hoogleeraren in de Geneeskunde aan andere Hoogescholen, opdat ook zij hun licht niet onder de koornmaat verbergen, maar ten nutte hunner tijdgenooten laten schitteren.
Wij maken het ons tot een wezenlijk genoegen, den inhoud dezer waarnemingen aan onze kunstgenooten mede te deelen, hoezeer wij mogen vooronderstellen, dat zij in aller handen zijn; ten minste behooren zij zulks. Dezelve loopen grootendeels over de scarlatina. Na eenige ziektegevallen der scarlatina (de roodvonk) te hebben laten voorafgaan, komt de verdienstelijke Hoogleeraar tot de geschiedenis der ziekte, waarvan de slotsom is, dat dezelve, ten minste onder den vorm, waarin zij thans voorkomt, nieuw is; welke verandering van vorm in het groote verschil, hetwelk er tusschen onze leefwijze en die onzer voorouderen langzamerhand, vooral sedert eenige jaren, heeft begonnen plaats te hebben, schijnt te moeten gezocht worden. De Hoogl. houdt tevens de angina maligna ulcerosa met de angina scarlatinosa, of roodvonk met zeere keel, voor dezelfde ziekte. Na hierop de verschillende gedaanten, als eenvoudige roodvonk, roodvonk, met keelziekte vergezeld, en roodvonk met kwaadaardige keelziekte, te hebben opgegeven, komt de Schrijver tot het in de praktijk zoo gewigtig onderscheid, hetwelk de bijkomende koorts veroorzaakt, hetgeen wij met den Hoogleeraar oordeelen, dat over het algemeen te veel uit het oog verloren wordt, en waaraan wij voor ons meenen, dat het meer kwaadaardig voorkomen der scarlatina in onze dagen moet toegeschreven worden. Deze complicatiën zijn, 1o. met ontstekingskoorts; 2o. met galkoorts; 3o. met catarrhale koorts; 4o. met angina maligna. Daar nu deze ziekte bovendien aan vele onregelmatigheden is blootgesteld, mogten deze niet met stilzwijgen worden voorbijgegaan, weshalve ook daar- | |
| |
van met een woord gewag gemaakt wordt, waaruit de zeer juiste gevolgtrekking ontstaat, dat de
bastaardroodvonk den mensch niet zeker stelt voor de ware, en de moeijelijkheid voor den ervaren Geneesheer zelven, om de echte van de bastaard-soorten te onderkennen, niet gering is. Hierop staat de Schrijver bij de verschillende uitkomsten en gevolgen dezer ziekte stil, daaromtrent wenken gevende, die allerbelangrijkst zijn. De gevolgtrekking uit dit onderzoek, dat de toevallen, en vooral de waterzucht, door de Schrijvers opgegeven als gevolgen van eene te koele behandeling, of van het vatten van koude, aan deze oorzaak werkelijk moeten toegeschreven worden, verdient, onzes inziens, de aandacht niet te ontgaan, en ter waarschuwing te strekken van hen, die zich óf door eene verkeerde toepassing van de stellingen van stieglitz, te Hanover, óf door het ongerijmde gevoelen van den Hoogleeraar reich, te Berlijn, verleid, tot eene te ver gedrevene koele behandeling, ja de koude zelve, zouden laten verleiden. Nu bepaalt zich de Hoogl. 1o. meer bepaald tot de waterzucht, dezelve, in den echten praktischen geest, verdeelende in eene heete en koude; eene onderscheiding, die de voormalige Browniaansche stelling, omnis hydrops asthenicus, den bodem inslaat; 2o. tot de zwelling der oorklieren; 3o. tot de verzweringen der ooren; 4o. tot de oogontstekingen; 5o. tot de verzweringen; 6o. tot de koortsen en andere gevolgen; en eindelijk 7o. tot de zenuwtoevallen. Thans komt de Hoogleeraar aan geen der onbelangrijkste gedeelten van zijn onderzoek, de besmettelijkheid namelijk dezer ziekte, waarover zoo veel getwist is. Wij waren immer der meening toegedaan, dat deze ziekte uit eene bijzondere smetstof wordt voortgebragt; en Rec. dankt den Hoogl., dat hij dit stuk opzettelijk, hoe kort dan ook, behandeld heeft: hij is in
zijn gevoelen versterkt geworden door de aanmerkingen van eenen man, die door eigene waarnemingen ondervonden heeft, dat de roodvonk nimmer van zelf ontstaat; dat de smetstof niet alleen door onmiddellijke aan- | |
| |
raking en door het inademen van de lucht van een besmet huis of vertrek, maar ook door kleederen enz. wordt voortgeplant. - Zal men nu deze ziekte voorkomen, en hare voortplanting verhoeden kunnen? Reeds behandelde de Hoogl. dit onderwerp, de voorbehoeding namelijk, bij eene vroegere gelegenheid, opzettelijk, en komt thans andermaal op dit stuk terug. De poeders uit calomel en sulph. aur. antim., te voren met vertrouwen ter voorbehoeding aangeraden, voldeden op nieuw den Hoogleeraar, en hebben thans het gezag voor zich van onderscheidene beroemde Geneesheeren. Rec. zag meermalen derzelver nut in deze zoo gevaarvolle ziekte, en het kwam hem voor, dat zelfs bij de zoodanigen, waar deze poeders gedurende de besmetting gebezigd waren, de ziekte óf een goedaardiger beloop, of een spoediger afloop had.
De genezing der scarlatina houdt nu den Hoogleeraar bezig; en, na eenige algemeene bedenkingen over den eenvoudigen en goedaardigen ziektevorm te hebben laten voorafgaan, komt zijn Ed. meer bepaald tot de behandeling der inflammatoire roodvonk. Dit gedeelte verdient vooral door den jongen Geneesheer in overweging genomen te worden: hetzelve bevat zeer belangrijke praktische bedenkingen; prijst in het algemeen de aderlating, algemeene zoo wel als plaatselijke, aan; en Rec. is zoo zeer van de waardij dezer bloedontlastingen overtuigd, dat hij veelal aan derzelver verzuim den noodlottigen uitgang der ziekte toeschrijft; en het is deze behandeling zelve, vooral het aanleggen van bloedzuigers, die hij in de sedert eenige maanden zoo algemeen geheerscht hebbende mazelen ook zeer nuttig bevonden heeft. Aangaande het begieten met koud water, wil de Hoogl., hoezeer welbewezene proeven en waarnemingen niet in twijfel trekkende, met anderen, nadere proeven en bepalingen daaromtrent afwachten, zeer juist aanmerkende, dat het blootstellen aan den invloed der koude lucht in geene vergelijking met dit begieten kan gebragt worden; iets, waartoe men al
| |
| |
ligtelijk door eene verkeerde toepassing zou verleid worden.
Hierop volgt nu de behandeling der gastrische en bilieuze roodvonk. Het is deze complicatie vooral, waarin de braakmiddelen zoo nuttig zijn bevonden, welker blijkbaar nut misschien de aanleidende oorzaak was, waarom sommige Schrijvers de roodvonk altijd in haren aard voor galachtig hielden, en derzelver besmettelijkheid ontkenden. Te regt stipt de Hoogl. ook dit aan, vooral evenwel waarschuwende tegen het ontijdig gebruik der laxeermiddelen; terwijl de regelen omtrent het gebruik der braakmiddelen den Rec. allerbelangrijkst voorkomen, en als in zijnen geest gesteld zijn.
De behandeling der catarrhale complicatie, benevens die der angina maligna, besluiten nu dit gedeelte; waarop de Hoogl. nog over eenige bijzondere middelen spreekt, welke, óf in de roodvonk in het algemeen, óf in sommige vormen of toevallen, zijn aangeprezen. Deze middelen zijn de koortsbast, de delfzuren, het opium, en de kwik. Hoe ongaarne ook, wederhouden wij ons, daaruit iets over te nemen. Hetgeen vooral met opzigt tot het opium hier medegedeeld is, verdient de geheele opmerkzaamheid. Wij voor ons zouden ruimer in het gebruik der calomel zijn, dan de Hoogleeraar; hoezeer wij in den grond der zake met zijn Ed. overeenstemmen, dat dit middel meer in ontstekingen van sereuze membranen, bij exsudative ontstekingen, om met hegewisch te spreken, is aangewezen. Deze zoo belangrijke onderzoekingen worden besloten met eenige bedenkingen over de behandeling der waterzucht, de zwelling van de oorklieren, en de verzweringen, na de roodvonk; verwijzende de Hoogl., wat de overige gevolgen en derzelver behandeling aangaat, den lezer naar de uitgewerkte Verhandelingen der Koppenhaagsche Geleerden, en die van den Heer wendt.
Op dit zoo uitvoerig behandeld onderwerp volgt nu een kort overzigt van nog eenige andere ziekten, als 1o. van verlammingen, door het galvanismus, te
| |
| |
onregt bij ons in vergetelheid gekomen, behandeld: eene paralysis rheumatica, eene verlamming van het bovenste ooglid, blindheid van het eene oog, werden door de aanwending van hetzelve volkomen genezen; - 2o. van eene zeer zonderlinge ziekte, onder den naam van tetanus, convulsio, vomitus stercoreus vermeld, en die wij, hoe veel duisters en onverklaarbaars in het een en ander overblijft, onder de morbi simulati zouden rangschikken, waarvan ons de geneeskundige geschiedenis zulke zonderlinge als onverklaarbare voorbeelden oplevert; - eindelijk 3o. van eene heete borstwaterzucht, die, hoezeer ongelukkig afgeloopen, veel leerzaams in zich bevat, en waaruit volkomen blijkt, dat de waterzucht niet altijd het gevolg van zwakte is, en daarom niet altijd met opwekkende en warme purgeer- en pisdrijvende middelen moet behandeld worden. Zeer juist doet de Hoogl. het onderscheid der waterzucht, welke uit tegenovergestelde oorzaken voortkomt, kennen, en leidt eenige gevolgen daaruit af, die van een zeer wezenlijk praktisch belang zijn.
Wij eindigen dit ons verslag in de hoop, dat, hoezeer het ontoereikende is, om de waardij dezer waarnemingen te verhoogen, hetzelve evenwel in staat zal zijn, om onze geneeskundige landgenooten op dezelve opmerkzaam te maken; dat zij, met ons, den zoo verdienstelijken als werkzamen man, wien thans, zoo als wij vernemen, eene billijke plaats onder de leden van de eerste klasse des Koninklijken Instituuts te beurt viel, zullen dank zeggen voor zijne onvermoeide pogingen ter uitbreiding der Geneeskunde in ons vaderland, en met ons opregt wenschen, dat zijne gezondheid bestendiger zijn moge, opdat hij nog lange dat licht moge verspreiden, waardoor hij zich, bij inen uitlandsche Geneeskundigen, reeds eenen onsterfelijken roem verworven heeft. |
|