schap, in haren zamenhang met de voorbereidende en aanverwante wetenschappen, zal mij heilig zijn.) De Akademie is niet slechts eene school voor jongelingen en voor het vaderland; maar eene Universiteit is werktuig voor den wetenschappelijken geest, voor den man en de wereld niet minder, dan voor den jongeling en het vaderland.
2. Het collegie-loopen; hetwelk, ja wel, aan de Universiteit den schijn van leven bijzet, maar eigenlijk den dood der wetenschappen voortplant. (Bravo, wijze sailer! bravo, Professor muntinghe! die het thans zoo duidelijk en luide ook bij ons zeggen durft. Het wordt hier overtuigend aangewezen. Het geheugen van den student, wanneer bij hoort, of zijn papier, wanneer hij schrijft, moge bij uitstek geleerd worden; maar hij, de toehoorder, of de schrijver zelfs, wordt het nooit, en kan het nooit worden, om dezelfde reden, waarom de overmaat van onverteerd (en ook niet voor velen onverteerbaar?) voedsel insgelijks nimmer een gezond ligchaam kan vormen.)
3. Het onordelijke en tegenstrijdige in de eigenlijk gezegde studie.
4. Het grootste gebrek, eindelijk, is, dat de studerenden niet studeren.
De tweede Voorlezing zal de beste wijze der Akademische studie in het algemeen langs den kortsten weg aanwijzen. Het vroeger aangewezene, zoo wel als de bijzondere methodologie, in ieder vak, wordt voorondersteld. Dan volgen de lessen:
1. Laat uwe Akademische studie eene studie zijn, d.i. laat de waarheid u ten eigendom worden. Dit geschiedt: ‘wanneer gij haar getrouwelijk hebt opgemerkt - in hare wezenlijke trekken; wanneer gij haar eenmaal geheel doorgezien en doorgedacht hebt, 't welk allereerst geschiedt onder de voordragt des leeraars; wanneer gij haar bij herhaling overdacht, dat wil zeggen, in uwe ziel als in eene veilige bewaarplaats weggelegd, wederom ten voorschijn gebragt, en op nieuw weggelegd hebt; wanneer gij haar met uwe denkbeelden gedacht, met uwe woorden aangeduid, en als een zamenstel van uwe woorden en uwe gedachten uitgesproken hebt; wanneer gij haar in een schriftelijk opstel als het werk uwer kunst daargesteld hebt; wanneer gij haar met uws gelijken in uwe gemeenzame gesprekken doorge-