Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817
(1817)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijC.J.C. Reuvens, Collectanea Litteraria &c. Letterkundige Verzameling, of Gissingen over Attius, Diomedes, Lucilius, Lydus, Nonius, Ovidius, Plautus, Scholiast van Aristophanes, Varro en anderen, doorgaans gemaakt naar aanleiding der Handschriften, en meerendeels tot het Romeinsche Tooneelwezen betrekkelijk. Waarbij eene Verhandeling gevoegd is over de uitspraak der Grieksche taal. Te Leiden, bij H.W. Hazenberg de Jonge. In gr. 8vo. 197 Bl., behalve de Inleiding. f 2-2-:Eerst onlangs kwam deze letterkundige Verzameling bij ons ter tasel. Zij is door den jongen reuvens opgedragen aan zijnen sedert onlangs, door eenen schielijken dood, aan het Rijk en zijne Bloedverwanten ontrukten Vader. Deze, als hoogberoemd Regtsgeleerde, en door lange ervarenis geoefend Regter, naar Brussel op last des Konings vertrokken, om mede te arbeiden aan het Ontwerp van een nieuw Wetboek voor Nederland en Nederlandsche zeden, vond daar ten ontijde het einde van zijn nuttig leven, betreurd door allen, die 's mans verdiensten in zijnen aanzienlijken stand wisten op prijs te stellen, maar zeker het allermeest beweend van dien Zoon, die in hem eenen voorbeeldigen en hartelijk geliesden | |
[pagina 283]
| |
Vader verloren heeft. Wij rekenen het ons ten pligt, de nagedachtenis van wijlen den Heere reuvens te vereeren, door hem uit reeds gezegde Opdragt aan onze Lezers te leeren kennen van den kant der aangeduide huisselijke betrekking, wier lof de Maatschappij, omdat zij in de binnenkameren het goede sticht, maar al te zeldzaam opmerkt. Boven de velerlei verpligtingen, die onze jeugdige Schrijver met alle heuschheid erkent, dat op hem rusten, ter zake van vriendschap en diensten, door zijne Leermeesters en Begunstigers, de Heeren van lennep, wyttenbach, boisson en anderen, aan hem betoond, verheft bij nogtans met kinderlijke vroomheid en teederheid de vaderlijke weldaden. Uit dien hoofde heiligt hij aan dezen zijne eerstelingen, als een offer van verschuldigde dankbaarheid, bij uitsluiting toe. Want, ondanks het gewigt en aanbelang der ambtsbezigheden, die zijn Vader te vervullen had en met alle getrouwheid behartigde, was het deze, die den smaak voor het schoone der Ouden, voor waarheid, regt en zeden, allereerst aan zijnen Zoon inboezemde; die lust tot letteroefening in hem ontvonkte, en voorts geene moeite of kosten spaarde, om diens aanleg en opleiding in algemeene beschavende wetenschappen, en tot het vak der Regtsgeleerdheid, te helpen voltooijen. Vóór korte jaren, namelijk, wanneer de Vader in regterlijke waardigheid naar Parijs geplaatst werd, vergezelde hem derwaarts de Zoon, zijne studien te Leiden afbrekende, om die onder deszelfs oog aldaar voort te zetten. Hier bezorgde hem dit geleide, en de aanbeveling van den Amsterdamschen Hoogleeraar van lennep, gemeenzamen toegang tot reeds gemelden vermaarden boisson, Frankrijks sieraad, en bijkans éénige roem in de Grieksche letteren. Hier genoot hij door dien invloed de vriendschap van eenen marron en andere Mannen van naam; behalve dat hem de Koninklijke, toen Keizerlijk genoemde, Bibliotheek, met haren schat van oude handschriften, naar zijnen wensch ontsloten werd, om zijnen lust tot onderzoek aldaar te verzadigen in de tusschenuren, die hij aan zijn hoofdwerk ontwoekeren mogt. Vervolgens met den Vader in zijn geboorteland wedergekeerd, bewees hem de toegenegenheid van Leidens uitstekend sieraad, den grijzen wyttenbach, ongemeenen dienst ter voortzetting en bereiking van zijn voorname doel, om eens de Fragmenten der Romeinsche Blijspeldichters, bij Nonius en elders voor | |
[pagina 284]
| |
ons bewaard gebleven, te mogen toelichten, ook uit den voorraad, door wijlen bondam hiertoe vergaderd, en in de kostbare Bibliotheek dier Hoogeschole weggelegd. Tevens kwam onzen jeugdigen vriend der oude letterkunde des Vaders naauwe betrekking tot deszelfs Ambtgenoot van wesele scholten wederom te stade, daar hem van dezen vergund werd, diens uitgebreide en rijke boekverzameling, als eigen, te gebruiken. - Ziet hier, hoe groote en menigerlei voordeelen den jongen reuvens toevloeiden uit den zegen vooral zijner geboorte van zulken Vader, aan wien, behalve zijn regt op andere en hoogere titels, ook deze niet het minst vereerende naam mogt worden toegekend. Welk gevoelig hart bedroeft het niet, dat een zoo waardig Man kwalijk meer dan de eerste vruchten der dankbaarheid heeft mogen oogsten van zijnen met alle zorg gekweekten en veelbelovenden Zoon? Dan, ontzien wij ons, den bitteren rouw op te wekken, dien het smartvol uiteinde des Vaders bij dezen gebaard heeft. Liever zouden wij de nagedachtenis van dit zoo dierbaar hoofd, dat rust van zijnen arbeid, en in onze harten leeft, bij den Jongeling, die deszelfs volle waarde gekend en vereerd heeft, tot eenen prikkel aanvoeren, om den roem van reuvens naam en de eere der vaderlandsche geleerdheid te handhaven, uitbreiden en vermeerderen. Doch, hetgeen voor vele Jongelingen van meer of min aanzienlijke geboorte hoogst noodig zijn zoude, wordt overbodig bij dezen, van welken wij met genoegen vernemen, dat hij alreede aan het Geldersch Athenaeum eenen welverdienden Leerstoel beklommen heeft. Wij gaan hierom over tot eene korte vermelding van dit boek: want, hoezeer wij prijs stellen op de toelichting en verbetering der Ouden, (in welk vak van letterkunde ons vaderland bevorens geene geringe vermaardheid had, nog heeft, en voorts hopen mag, indien Jongelingen, als reuvens onderlegd, zich daaraan toewijden) die arbeid, voor de geleerde wereld meer dan het Nederlandsch publiek berekend, mag niet in het breede en naar eisch behandeld en getoetst worden in ons Maandwerk. Intusschen, het boeksken, dat voor ons ligt, betreft niet de Fragmenten der Romeinsche Blijspeldichters, de groote taak, die reuvens te Parijs aansloeg, in ons vaderland voortzettede, en welke hem steeds onledig houdt. Hoeveel stoffe hij daartoe voorhanden, en ook bewerkt heeft, zijne zedigheid, en | |
[pagina 285]
| |
wantrouwen zijner krachten, doet hem, die de moeite ondervindt van eenen onbetreden weg te bewandesen, en daarop voorkomende hindernissen op te ruimen en te overwinnen, alvorens eene proeve zijner bekwaamheid geven in deze Letterkundige Verzameling, wier inhoud de titel aanwijst. Blijkens denzelven, zijn de Fragmenten van Romeinsche Blijspeldichters wel onaangeroerd gebleven; maar geenszins hun Tooneel, en eene en andere plaatsen uit hunne Treurspelen, Hekeldichten, Grammatici, of meer algemeen bekende Schrijvers. Het heeft gewis veel in, vooral in de behandeling van de stukken der Oudheid, bijzonder van de zoodanige, die zeer bedorven en verminkt tot ons zijn overgekomen, of die, gelijk Lydus, zeer onlangs in het licht verschenen, den waren zijn en meening te treffen, of de gebreken des tijds gelukkig te herstellen, waar die zijn ingeslopen. Het heeft veel in, wij herhalen dit, bij zulken arbeid van kieschen smaak, de goedkeuring der Letterhelden te verdienen. Alleen wie het boven van ons gezegde nopens den aanleg van reuvens nadenkt, zal zich bij voorraad van hem niet weinig goeds te dezen beloven. Wat ons aangaat, ofschoon wij, ware het hier de plaats, eene en andere kleene bedenkingGa naar voetnoot(*) tegen het beweerde van den Schrijver zouden vermogen in te brengen, over het geheel durven wij verzekeren, dat eene uitgebreide geleerdheid en bovenal een gezond oordeel in dezen zijnen jeugdigen arbeid alzoo doorstralen, dat hij aan onze, na het lezen der Inleiding, hooggespannen verwachtingen niet alleen ten volle beantwoord, maar ook dezelve overtroffen heeft. Dan, ongezind om lofredenaars te worden in eene zaak, die wij door proeven niet aan het oordeel van onze Lezers ter | |
[pagina 286]
| |
beslissing kunnen opdragen en verblijven, leggen wij de pen neder, bevelen dit zijn werkje der aandacht van, beter dan wij misschien, bevoegde regters, en sluiten met onzen wensch, om eerlang, tot eere der Nederlandsche geleerdheid, het grooter en reeds vóór jaren begonnen werk van zijne ervaren hand te mogen ontvangen. Wij vleijen ons, dat zijne plaatsing te Harderwijk hem daartoe lust en gelegenheid verschaffen zal. |
|