| |
Werken der Hollandsche Maatschappij van fraaije Kunsten en Wetenschappen. IIIde Deel. In den Haag, bij J. Allart. 1816. In gr. 8vo.
Dit Deel bevat eene Lofrede op erasmus, door Mr. r.w.j. baron van pabst tot bingerden; eene Verhandeling over de nieuwere Heldendichten, door n.g. van kampen, te Leiden; en eene Toetsing der redekunstige voorschriften van cicero aan die der Zedewet, en bijzonderlijk aan het gebod der waarheidsliefde, door den Hoogleeraar j.f.l. schröder, te Utrecht.
De Lofrede op den grooten erasmus van Rotterdam is een zeer keurig bewerkt stuk, een schoon, eenvoudig monument voor onzen beroemden landgenoot. Aan dezelve is een buitengewone zilveren eerepenning toegewezen. Het deert den Schrijver, dat de prijs voor eene Lofrede op erasmus bij herhaling heeft moeten aangeboden worden, terwijl niemand in het vaderland ter eere van dien landgenoot in het strijdperk kwam; daar integendeel een buitenlandsch Genootschap zich om den roem van huig de groot bemoeid, en het eermetaal voor eene Lofrede op hem aan eenen onzer landgenooten had toegewezen. Hierdoor bewogen, wil de Heer van pabst tot bingerden de kampplaats intreden, en erasmus voorstellen, als het licht van geleerdheid in een duister tijdperk, en als den grooten Godgeleerden, die te gelijk een bedachtzaam hervormer in de zaken van den Godsdienst was.
Erasmus is de man, die, alle zwarigheden, wel- | |
| |
ke in dien tijd den voortgang der fraaije letteren nog belemmerden, overwinnende, zijn eigen leermeester werd. Hij was, wat elk geleerde in die hoedanigheid behoort te zijn, een wereldburger; en dit was inzonderheid voor eenen man als erasmus noodzakelijk. Onder hendrik den VII leefde hij in Engeland, en geraakte daar in belangrijke betrekkingen.
Zijne werken bezitten, vooreerst, eene, naar de behoefte des tijds berekende, doelmatigheid. Door dezelve helderde hij den donkeren staat der wetenschappen op. Maar ook, ten andere, verdient de smaakvolle inkleeding, en de kiesche manier van onderwijzen, hem eigen, onze opmerkzaamheid. Inzonderheid in zijne brieven vinden wij erasmus geheel; daar leeren wij hem kennen en hoogachten; daar leeft hij; daar vermaakt en verrukt hij ons. Hier treft ons, in de eerste plaats, die gelukkige gave, van ongedwongen, deftig en toch bevallig, en dat wel in eene doode taal, te schrijven. Eene der grootste letterkundige verdiensten van erasmus is, dat hij de steun en bevorderaar der drukkunst is geworden. Zijne vijanden vallen vooral zijne taal en zijnen stijl aan: maar erasmus had ook geenen tijd om zoo naauwgezet woorden te ziften, daar hij zaken van het hoogste belang had mede te deelen. Daarenboven verachtte hij al het gemaakte.
Het tweede deel dezer Verhandelinge schetst erasmus als den grooten Godgeleerden enz. De staat, waarin de Godsdienst was, werd door erasmus duidelijk ingezien. Hij geeft het Nieuwe Verbond, volkomen gemaakt en gezuiverd, met rijke aanmerkingen voorzien, uit. Hij hekelde de ondeugd; hij lachte met de domheid; maar hij spotte niet met het heilige. Inzonderheid zijn de monniken het doel zijner satyre.
Terwijl erasmus op alle mogelijke wijzen eene hervorming in de kerk voorbereidde, trad Duitschlands groote hervormer, luter, op. Nu volgt eene vergelijking tusschen luter en erasmus, ten aanzien van hunne manier van hervormen. Maar dat nu
| |
| |
alles, wat hier, bij gelegenheid van de vergelijking tusschen deze twee mannen, gezegd wordt, geschiedkundig juist zij, kunnen wij niet ruimschoots toestemmen. Het zal altijd moeijelijk blijven te bepalen, of en in hoe verre de zachte middelen, die erasmus wilde aangewend zien, de besten zouden geweest zijn. Werd luter niet tot openbaren opstand gedwongen door de Roomsche kerk, die hem uitwierp, en dus de scheuring veroorzaakte? En wie kan zeggen, of eene hervorming in de kerk wel dát zoude gewerkt hebben, wat nu de openbare tegenstand uitrigtte? Is niet het tegendeel waarschijnlijk? - Hierbij blijft over, dat niet elke strenge maatregel kan goedgekeurd worden: maar welke menschelijke arbeid is volkomen? Ook was zeker veel door luter niet bedoeld gevolg, b.v. de boerenkrijg, waarin hij zich zoo voorbeeldig gedroeg; en in 't algemeen heeft men van luter's doortasten doorgaans zeer verkeerde denkbeelden. Daarenboven stelt de geschiedenis ons erasmus wel degelijk voor, als beschroomd om iets tegen de kerk en haar hoofd te ondernemen; en hij zelf bekent - gelijk de geëerde Lofredenaar ook aanmerkt - dat het zoo met hem gelegen was. Niet onmerkwaardig is, wat luter over erasmus en deszelfs beschroomdheid aan lazarus spengler, te Neurenberg, schrijft: ‘Zoo is het ook nooit in mij opgekomen, verdrietig tegen erasmus te zijn. Het heeft mij wel bevallen, dat hij door mij ongenoemd wil zijn. Ik heb hem ook daarover geschreven, en hem beloofd, noch van hem, noch van andere goede vrienden op deze wijs meer melding te maken, dewijl het hem niet lief is..... Erasmus en ik zullen, zoo God wil, het wel ééns blijven. Het is wel waar, dat ik
soms met philippus heimelijk disputeer, in hoe ver erasmus al of niet op den regten weg zij: maar dat kan hij en elk, zonder gevaar en behoudens de vriendschap, ook van mij doen; ik wil niemand het eerste aanvallen. Het is mij genoeg, mij te verdedigen, ingeval ik aangevallen word.’ Eras- | |
| |
mus wil alzoo uit het spel blijven, en laat zich liever - dit was toch wel degelijk beneden zijne waardigheid - als dwingen, om, hoe weinig hij er ook van meende, een geschrift tegen luter in de wereld te zenden. En wat aangaat erasmus en hutten, zoo vinden wij in het Leven van erasmus, uit het verdedigschrift van dezen tegen hutten, vermeld, dat hij, terwijl hutten begeerig was hem te spreken, wanneer dit bezoek enkel uit beleefdheid voortkwam, het, om achterdocht te vermijden, liever niet had. Van baatzuchtige inzigten spreken wij den grooten man met ons geheele hart vrij; weten ook wel, dat zijne angstvalligheid, om in hetgeen hij zag gebeuren zelfs niet betrokken te schijnen, geene zaak is, die eene strenge gisping verdient: maar wij begrijpen ook - hetgeen de Lofredenaar zeker met ons ééns is - dat, wanneer twee groote mannen naast elkander gesteld, en van den eenen, hoe zeer zijne grootheid ook erkend worde, gelijk hier ten aanzien van luter geschiedt, de zwakheden en verkeerde handelwijze worden opgegeven, zulks ook ten aanzien van den anderen moet plaats hebben, en niet nagelaten worden, omdat men eene Lofrede schrijft. Het is toch duidelijk, dat erasmus, hoe rondborstig hij ook tegen de misbruiken uitkwam, met de kerk en den Paus goed vriend wilde blijven; en de vraag is, of dit, gelijk de zaken nu stonden, wel gepaard konde
gaan? En zoo neen, dan kan men, dunkt ons, vrij veilig besluiten, dat - hetgeen erasmus zelf ook niet onduidelijk, en naar ons gevoel wel schertsend genoeg voor zulk eene ernstige zaak, te kennen geeft - wanneer hij de waarheid ten koste van zijne uitwendige rust had moeten bevorderen, de zaak wel zoude gebleven zijn, waar zij was.
Niettegenstaande dit, vereeren wij den grooten man als een' der voorbereiders van de Hervorming, en zeggen den geëerden Lofredenaar onzen hartelijken dank voor dit schoone gedenkstuk, onzen grooten landgenoot in ons vaderland opgerigt. Taal en stijl zijn, wat men
| |
| |
wenschen kan; en de geleerdheid van den Heer van pabst tot bingerden stelt den Nederlander in staat, in een kort bestek de verdiensten te leeren kennen van eenen man, wien hij grootsch mag wezen den zijnen te kunnen noemen.
De Verhandeling over de Heldendichten bestaat in eene beoordeelende vergelijking der vijf beroemdsten van lateren tijd; het verloste Jeruzalem van tasso, de Lusiade van camoëns, het verloren Paradijs van milton, de Henriade van voltaire, en de Messias van klopstock, zoo met betrekking tot elkander, als in 't bijzonder ook met opzigt tot de twee meesterstukken der oudheid, de Ilias van homerus en de AEneis van virgilius.
Eerste afdeeling. Eerste Hoofdstuk. De Dichters der genoemde dichtstukken als individu's beschouwd, en de invloed, dien hunne standplaats en leeftijd op hunne hoofdwerken hadden.
I. Tasso. De bloei van letteren en kunsten was in Italië ten top gerezen, maar de staatkundige vrijheid geknakt. Juist dit laatste gaf eene stemming tot het ideale, tot de vroegere grootheid van Italië. Dan, met deze verheffing tot het denkbeeldige, schoone en groote, stonden de zeden in een zeer afstekend contrast. De geleerden over 't algemeen beoefenden plato en aristoteles, meer om daaruit Grieksch en geleerdheid, dan wijsheid en deugd op te doen, en werden, of afkeerig van het Christendom, of bezigden het verbasterde geloof der Middeleeuwen slechts om bij de Paussen hun hof te maken. Hoe men leefde, bekommerde ook die Kerkvoogden weinig, mits men slechts geen haarbreed van 't geloof der kerke week. Bij deze stemming der gemoederen, was de invloed der hervorming bijna geheel uit Italië geweerd. Een verbond tot stuiting der ongeloovigen was in dat land nog eene zeer nationale zaak; dus waren de tijden zeer geschikt, zoo wel ter vorming, als tot het gunstig onthaal, van eenen
| |
| |
zanger der Kruistogten. De voortgangen der verlichting hinderden den dichter niet; want de Italiaan was slechts aesthetisch, niet wijsgeerig gevormd.
Dus was de gesteldheid van Italië, toen 1544 tasso geboren werd. Een vurig, rondborstig eerlijk, en diepgevoelig man. Hij, de reine onder een verbasterd geslacht, zocht zijnen troost in het ideale. De Riddergeest vooral strookte met zijnen sieren aanleg. De Christelijke Godsdienst, naar de leerstellingen zijner kerke, verleende hem de kleuren tot zijn tafereel. Ook de geest der tijden, echter, moest hier en daar, zijns ondanks, zijne pen besturen. Zoo ontstond het verloste Jeruzalem, hetwelk in Italië onbegrijpelijken opgang maakte, en waaruit nog de gondeliers in de Lagunen van Venetië en de arbeider in het paradijs van Napels coupletten zingen.
II. Camoëns. De ontdekkingen in het Oosten en Westen hielden in zijnen tijd den geest des Europeërs bezig; en juist Portugezen waren in dien arbeid zoo groot; zij alleen hadden den weg naar de Oostindiën om de zuidpunt van Afrika ontdekt. Camoëns, te Lissabon in 1517 of 1524 geboren, was hartstogtelijker en zinnelijker dan tasso. Zijne liefde tot eene hofdame veroorzaakte hem ballingschap. Hij dient zijn vaderland tegen de Mooren. Ondankbare behandeling dwingt hem tot eenen tweeden krijgstogt. Zijne romaneske ziel kon niet anders verkiezen dan het tooneel van Portugals heldendaden, de Indiën. Hij vertoeft, na eenige jaren strijds, te Goa, wordt naar Macao gebannen, en voltooide daar de Lusiade. Naar het vaderland teruggekeerd, eindigt hij zijn behoeftig leven in een gasthuis. - De geaardheid en het lot van camoëns stemmen met het onderwerp zijner zangen overeen.
III. Milton. Er wordt kort, maar zakelijk, aangetoond, welk eenen invloed de staat van den Godsdienst, in Engeland, ten tijde van milton, op deszelfs verloren Paradijs natuurlijk moest hebben. De Puriteinsche grondbeginselen hadden zich ontwikkeld;
| |
| |
karel de I werd onthoofd, en milton was een forsche Republikein. De lange dogmatieke verhandelingen in zijn gedicht zijn naar den smaak van zijnen tijd.
IV. Voltaire. De tijden waren in Frankrijk tot op voltaire zeer ongunstig voor het Heldendicht geweest. In hem zag het laatst der 17de eeuw een' man geboren worden, wiens hoogste doel het scheen, in spijt van alle moeijelijkheden, doch bedektelijk, de heerschende begrippen in de Maatschappij te ondermijnen. In het tijdvak, dus, van Frankrijks diepst verval, in het verfoeijelijke Regentschap van orleans, bezong hij 's rijks hoogste geluk, de regering des grooten hendriks. Andere Heldendichters vormden zich overeenkomstig den geest des tijds, en ontleenden van denzelven hunne trekken. Voltaire poogde tegen dien stroom op te lavéren. In zijn Heldendicht berispt hij de zedeloosheid enz. van zijnen tijd niet regtuit, maar schetst ze sterk genoeg in de beschrijving van het hof van hendrik den III. De kiemen van zedeloosheid en ongodsdienstigheid, welke naderhand zoo vele wrange vruchten hebben voortgebragt, lagen in het hart van den Dichter, toen hij de Henriade schreef, voor een goed gedeelte nog onuitgebot.
V. Klopstock. Terwijl men in Engeland en Frankrijk, van overdrevene naauwgezetheid of bijgeloof, tot het andere uiterste, ongeloof en zinnelooze wijsbegeerte, oversloeg, had het tegendeel in Duitschland plaats. Hier was de leer der hervormers nog in volle kracht. Ook in het letterkundige was alles nog op den ouden voet; en men schreef, daar de Hoogduitsche taal sedert luter deerlijk in verval geraakt was, bijna uitsluitend in de taal der geleerden. Eenige geleerden, door de vriendschap en bescherming van den jongen frederik van pruissen naar Berlijn gelokt, zochten alles op de Fransche leest te schoeijen; 't geen echter mislukte. Duitschland had nog niets dragelijks opgeleverd. In Zwitserland, daarentegen, begon men zich op de navolging der Britten toe te leg- | |
| |
gen; en de overeenkomst van Godsdienst tusschen Engeland en de Hervormde Kantons moest dezen den echt-protestantschen zoo wel, als godsdienstigen milton aanbevelen. Deze smaak werd te Zurich algemeen; en slechts één waar genie was er noodig, om den geest der Duitsche natie tot oorspronkelijkheid te verheffen. Zulk een genie was klopstock: zijn geest, gevormd door eene ernstige, ja dweepachtige opvoeding, en bestuurd door het, toen nog zoo algemeen in Duitschland heerschend, godsdienstig gevoel, kon niet wel anders dan tot een Christelijk onderwerp voor een Heldendicht heêngevoerd worden. Zoo verscheen de Messiade, een oorspronkelijk gedicht, zoo wel in vorm als in stof.
Tweede Hoofdstuk. Geest der nieuwere Heldendichters, in vergelijking gebragt met dien der ouden. Homerus is het naïve kind, hetwelk alles opvat, gevoelt, voorstelt, gelijk het voorkomt, zonder er aanmerkingen over te maken; vandaar het ongepaste oordeel, hetwelk zoo veel kinderachtigheid, nietigheid en lompheid in zijn werk meent te vinden. Dit is bij onze, meer verouderde, natien geheel anders. Alles is bij hem natuurlijk, los, eenvoudig, ongedwongen; en de gesteldheid van zijn land en volk bragt dat zoo mede. - Bij virgilius, die in het wereldbeheerschende, hoogst beschaafde, maar ook in zedelijkheid ten diepste gezonkene, Rome leefde, is deze geest geheel anders gewijzigd. Hij kon de onbekommerde naïveteit van zijnen grooten voorganger niet hebben. Hij zoekt naar een ideaal, is kiesch en beschaafd in vergelijking van homerus, die slechts de natuur voorstelde gelijk zij was.
In tasso heerscht nog veel sterker de uitdrukking en aanduiding des gevoels dan bij virgilius, en de wijziging daarvan is zeer onderscheiden van die bij de oude Heldendichters. In tasso zijn zeden, Godsdienst, begrippen van eer geheel anders. Bij hem heerscht riddergeest. - Na de uiteenzetting hiervan wordt onderzocht, welke geest voordeeliger is voor de dichter- | |
| |
lijke voorstelling, die der Grieksche, of der Christelijke heldeneeuw? Zonder beslissende toewijzing van voorrang, wordt aan de eerste naïveteit, aan de laatste verhevenheid bij uitstek toegekend.
De vaderlandsliefde van homerus is in de Ilias aan de waarheid ondergeschikt en onpartijdig. Het doel van virgilius, daarentegen, is de verheffing van de grootheid van Rome en den roem van augustus. Tasso heeft zich meer aan de manier van homerus gehouden. Camoëns is niet alleen virgilius gevolgd, maar is in zijne partijdigheid voor zijn volk veel verder gegaan dan deze; en heeft de stoute geest, door deze, schoon gemisbruikte, vaderlandsliefde ingeboezemd, den Dichter hier en daar zeer gelukkig bezield.
De geest des Christendoms bevordert ten strengste zedelijkheid, en onderscheiding tusschen goeden en kwaden. Homerus heeft daar niets van, virgilius iets, tasso meer, milton en klopstock het allermeeste. Bij den zanger der Henriade vindt zij ook plaats, maar geheel anders gewijzigd. Voltaire heeft het 't meest tegen de godsdienstige onverdraagzaamheid. Aanprijzing van menschlievendheid en onderlinge verdraagzaamheid stelt zich ons als het hoofddoel der Henriade voor. Maar in zedelijken ernst, die milton en klopstock bezielt, staat voltaire zelfs beneden tasso.
Eindelijk: de beschaafdheid, welke bij homerus nog slechts in de kindschheid was, zien wij in de Henriade in de hoogste mate ontwikkeld.
Tweede afdeeling. Het werktuigelijke der Poëzij; de onderscheidene voetmaten.
De voetmaat der Ouden was gegrond op hunne muzikale talen, die uit haren aard lange en korte lettergrepen kenden. Dit is bij de nieuwere talen niet alzoo, welke daarbij oneindig minder vrijheid van omzetting hebben. De Grieksche taal heeft nog een bijzonder voorregt in de vrijheid van het al of niet bezigen des arti- | |
| |
kels. Zoo wel Latijnen als Grieken bezaten in hunne dichterlijke taal het voorregt der afwisseling van voetmaten. - Deze, de betrekking der onderscheidene talen tot de poëzij wijsgeerig beredenerende, afdeeling is niet wel voor een uittreksel vatbaar.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|