vonden; een aanhangsel, hetwelk dit werkje geen' geringen luister bijzet. De Schrijver is, in zijne rangschikking en beschrijving, het stelsel van linnaeus gevolgd, met die veranderingen evenwel, welke de ervaren kruidkundige persoon daarin gemaakt heeft. In de inleiding geeft hij eene korte verklaring van dit stelsel, zonder zich verder met de kunstspraak bezig te houden.
Gaarne erkennen wij, dat door dit werk, op eene vrij gelukkige wijze, in eene algemeene behoefte voorzien wordt. Daar velen, die zich op de kruidkunde toeleggen, geen latijn verstaan, was alle toegang tot eene historische kennis van het plantenrijk voor hen bijna afgesloten, die hun nu hiermede, ten minste eenigermate, wordt opengezet. De Schrijver dringt, in zijne voorrede, dit nut van zijn werk, met regt, aan. Wij gelooven echter, dat de verdienstelijke Schrijver zijn oogmerk nog beter bereikt zoude hebben, indien hij in zijne inleiding een weinig uitvoeriger geweest ware, en ten minste van die karakters, waarnaar de geslachten vooral onderscheiden worden, de bloesem, de vruchtdeelen en de honigwerktuigen, eenige verklaring had gegeven. Eene meerdere naauwkeurigheid en gelijkheid had er ook wel plaats kunnen hebben, daar hetzelfde woord niet altijd op dezelfde wijze vertaald wordt: b.v. anthera, nu eens helm-, dan eens meelknopje; filamentum, nu eens helmstijltje, dan weder meeldraadje; ook gebruikt hij te veel omschrijvingen, waardoor, daar de kunstwoorden zoo zeer vermijd worden, bij vergelijking met het latijn, het laatste niet begrepen wordt. Het ware ook beter geweest, op het voetspoor van kops, bij de soorten, ook in 't Nederduitsch de geslachtnamen te behouden: b.v. Euphorbia Lathyris, Springkruid Wolfsmelk enz.; daar toch de Schrijver dit in vele gevallen, zelfs met verwaarloozing der welluidendheid en sierlijkheid, gedaan heeft.
Het verwondert ons, dat stekhoven het Spicilegium van de geer niet schijnt geraadpleegd te heb-