matische, hoe zeer toch hoogstgebrekkige, kundigheden van bekeerde Hottentotten, met gebedsverhooringen, die dikwijls regtstreeks dienen, om het bijgeloof, het geloof aan ingevingen, en ik weet niet wat, te voeden, veeleer dan de redelijke overtuiging van eene bijzondere en altijd wijze Voorzienigheid te staven, met overdrevene aanprijzingen van eenvoudigheid in de voordragt van Gods woord, waarbij men lieden van beschaving beklaagt, en daarna door de verheffing van het schoon des Bijbels eigenlijk zichzelven tegenspreekt, hoewel toch, denken wij, den Christenleeraar het beoefenen der volschoone Ouden, als voorbereiding tot zijne Evangelie-verkondiging, bedoelt te ontraden. Zelfs schijnt men in dit boekje te oordeelen, dat de scholen onder straks genoemde bewoners van den uithoek van Afrika, in zeker opzigt, al vrij beter zijn dan de onze, ‘omdat men, namelijk, jezus daar leert kennen, en wel zóó, als ter zaligheid vereischt wordt.’ De Heidelbergsche Catechismus moest dan misschien weer als leesboek in de scholen ingevoerd, tot verwarring der jeugdige verstanden, of ergernis voor hen, die deszelfs inhoud niet erkennen! Inderdaad, opgemelde aanmerking, met eene soort van
bitsheid onder den tekst geplaatst, heeft ons bedroefd; en, schoon de Redacteur van de Honigbij verre genoeg boven allen vooroordeel tegen sektennamen wil verheven zijn, om overal het goede uit te lezen, zoo missen wij hierin toch de ware verdraagzaamheid. De scholen zijn voor allen, voor allen gelijk, en niet geschikt om meer van den Godsdienst mede te deelen dan hetgeen algemeen erkend wordt, en tot eene voorbereiding kan strekken, om daarop vervolgens te bouwen, wat door eenen ieder bij rijper verstand, of door zijne ouders en bijzondere Godsdienstleeraars zal goed gevonden worden, - geschiedenis des Bijbels, zedekunde enz.
Wij betuigen dus te leur gesteld te zijn in onze hoop, dat dit werkje, bij eenige zuivering en wijziging, wel algemeen nuttig kon worden, en althans de goede zaak