| |
De Aarde en hare Bewoners volgens de nieuwste ontdekkingen, een werk ter bevordering der kennis van landen en volken, en van derzelver voortbrengsels en handel, naar het Hoogduitsch van E.A.W. von Zimmerman. Met Platen. Iste Deel. Te Haarlem, bij F. Bohn. 1816. In gr. 8vo. 376 Bl. f 2-18-:
Wij ontvangen hier het begin van een voortreffelijk werk, en 't geen voor de Aardrijkskunde van het grootste belang is. De geleerde zimmerman, zoo bekend door zijn Taschenbuch der Reisen, waarin de berigten der Reizigers op de oordeelkundigste wijze tot een geheel zijn te zamen gebragt, heeft dit plan nog verder uitgebreid en vermeerderd in het werk, waarvan de vertaling ons hier aanvankelijk wordt medegedeeld. Na eene korte en zeer fraaije inleiding, de vorderingen der Aardrijkskunde, vooral in de vorige Eeuw en onzen tijd.
| |
| |
schetsende, begint de Schrijver met Afrika, en wel (wij weten niet, om welke reden) met het midden der westkust, of Guinéa, welks behandeling (doch in eenen ruimeren zin, daar men tevens Senegambia daaronder bevat) nu voorts dit Deel uitmaakt. Wij kunnen niet denken, dat het geheel op denzelfden maatstaf zal geschoeid zijn: er zouden alsdan, ieder werelddeel slechts op vijf Deelen gerekend, en voor Europa, naar billijkheid, eene meerdere ruimte stellende, meer dan twintig Deelen vereischt worden. Dit zal evenwel, naar wij meenen wel onderrigt te zijn, geene plaats hebben, maar het geheel in zeven of acht Deelen afloopen.
Dit zij echter geenszins gezegd, om ons over wijdloopigheid te bezwaren. Integendeel: wij hebben zelden onderhoudender boek gelezen. Het plan des Schrijvers is dus: hij geeft eerst een algemeen denkbeeld van de kust, de kapen, rivieren, gebergten enz., daarna van de binnenlanden, vervolgens van de voornaamste voortbrengselen, en eindelijk van de inwoners. Ten slotte vindt men nog merkwaardigheden uit de Natuurlijke Geschiedenis van Afrika, die ons voorkomen, voegzamer in de korte optelling der gewrochten van de drie Rijken eene plaats te hebben verdiend, en die hier ook zonder orde dooreen gesteld zijn, zoo dat zelfs de dieren, gewassen en delfstoffen niet onderscheiden elk op zich zelve staan. De Termiet of witte mier wordt gevolgd door den Baobab, den boterboom, de onderaardsche erwten van Whidah, de kameel, en het ijzer der Sahara. Men zal toestemmen, dat deze orde beter had kunnen zijn. Doch overal brengt de Schrijver de getuigenissen der Reizigers, zoo wel ouden als nieuwen, tot staving zijner gezegden te berde, en lascht wel eens, waar zulks vereischt wordt, stukken van reisverhalen in zijne beschrijving.
Een der merkwaardigste gedeelten van dit boek is eene uitvoerige schildering van den Slavenhandel, van de oorlogen af, door de inlandsche Vorsten tegen elkander gevoerd, om slaven te koopen, tot op de aankomst der
| |
| |
ongelukkigen in de Westindische Volkplantingen, en voorafgegaan door een onzijdig tafereel van de geaardheid, vatbaarheden en geestvermogens der Zwarten. Het hart breekt, de oogen loopen over, bij het lezen van zoo veel afgrijselijkheden. De Europeanen komen hier voor in het licht van Barbaren, van koele, hart- en gewetenlooze beulen, en er komen stalen voor van hunne wreedheid, waarbij men zich schamen zou, hun landgenoot te zijn. Waarlijk! er is geen beter pleidooi noodig voor de afschaffing van de slavernij der Negers, dan deze eenvoudige opnoeming van onbetwiste daadzaken. Men vergunne ons, er een paar van op te geven. - In 1767 gaven eenige Engelsche slavenhandelaars op de kust van Benin voor, dat zij de bewoners eener volkplanting van de stad Calabar met hunne oude landgenooten wilden verzoenen; zij noodigden dus de aanzienlijksten van wederzijden op hunne schepen, doch spraken met de volkplanters af, om de bewoners der oude stad met hunne hulp verraderlijk te overvallen en in slavernij te slepen. De onergdenkende Koning der oude stad (Calabar) ging met vele zijner onderdanen bij de Engelschen aan boord, om zijne dochter aan den aanzienlijksten koopman der nieuwe stad ter vrouwe te geven. Doch op een gegeven sein werden de onschuldige Negers voor hun goed vertrouwen, door hunne verachtelijke landgenooten uit wrok, en door de nog veel verachtelijker Engelschen om goud, vermoord of gevangen genomen. Driehonderd werden er gedood, en zeer velen als slaven verkocht. Een broeder des Konings smeekte om zijn leven; doch men bood den Engelschen menschenhandelaar een' sterken Neger in ruiling aan, en het hoofd des ongelukkigen rolde in de boot. De twee andere broeders des Konings zouden ook uitgeleverd worden; doch omtrent dezen bedroog de koopman zijne ontmenschte bondgenooten, zoo dat een dubbel
verraad hier den Christennaam schandvlekte. Een vierjarige oorlog was het gevolg van dit schelmstuk! Deze trouweloosheid der Blanken is zeer algemeen op de
| |
| |
kust; te meermalen worden vrije Negers daarvan het slagtoffer.
Maar niets gaat de ijzingwekkende bekrompenheid in een slavenschip te boven, welke den Neger bijna geene ruimte tot ademen overlaat. Hette, morsigheid, gebrek aan lucht, aan goed voedsel en water, vooral in geval van aanstekende ziekten, veroorzaakt eene sterste onder de Negers, die in dit donkere tafereel bijna de zwartste schaduw uitmaakt. Van de 490 Negers komen op deze wijze 180 op de reis om. Bij besmetting rekent soms de Kapitein van een geassureerd schip uit, dat het voordeeliger is, de Negers in zee te werpen, dan hun misschien een' natuurlijken dood te laten sterven, daar in het eerste geval de Assuradeurs, in het tweede de Reeders de schade moeten dragen. Op deze wijze werden eens 132 ziekelijke Negers, als slagtoffers der verfoeijelijkste kansrekening, in zee geworpen! Bij ongelukken van brand zijn de geketende Negers altijd in het dringendste gevaar: op zekeren tijd sprong de kruidkamer, en vijftig Negers, door hunne ketenen half geradbraakt, stierven aan 't koudvuur! In geval van opstand.... Doch genoeg voor onze gevoelige Lezers. Zij mogen zich slechts herinneren, dat deze ongelukkigen, dus erger dan het vee behandeld, onze natuurgenooten, in den volsten zin van het woord, zijn; dat de schrikkelijke wreedheden hunner Despoten niets tegen hunnen eigen aanleg en volmaakbaarheid bewijzen; dat ouder-, kinder-, broederliefde, vriendschap, dankbaarheid, herbergzaamheid, edelmoedigheid, bij hen, zoo als uit menigvuldige voorbeelden blijkt, geheel niet vreemd zijn; dat velen hunner in onderscheidene menschelijke kundigheden aanzienlijke vorderingen hebben gemaakt; dat hun geheugen zeer sterk, de vatbaarheid van sommigen voor kunstwerken niet gering is; dat eene Negerslavin uitmuntende Engelsche verzen (door zimmerman medegedeeld) heeft in het licht gegeven; dat twee Negers zich als sterrekundige en rekenaar uit het hoofd boven zeer vele ande- | |
| |
ren onderscheiden hebben; dat
velen vlug zijn in het leeren van talen, anderen zelfs Leden van de Parijsche Akademie der Wetenschappen geweest zijn. (De bekende gregoire heeft zelfs een geheel boek: de la Littérature des Nègres, geschreven.) Wanneer men nu dit alles bedenkt, zoo verdwijnt gewis de half binnensmonds geuite beschuldiging van velen, alsof de Engelschen slechts aan eene fijnberekende winzucht hadden gehoor gegeven, toen zij deze smet op Christendom en beschaving, die zij best moesten kennen, poogden uit te wisschen; en of zelfs onze voortreffelijke Regering meer aan eene onvoorzigtige opwelling van geestdrift, dan aan welberekende menschenliefde gehoor had gegeven, toen zij de eerste was, die in dezen het spoor der Engelschen drukte. - Wij hadden wel gewenscht, dat de uitgever van dit werk de afteekening van een slavenschip uit den Hoogduitschen druk in de vertaling had overgenomen. Dit zou den indruk, welken deze handel in menschenvleesch op elken Lezer moet maken, nog versterkt hebben.
Doch, behalve de beschrijving van den Slavenhandel, vindt men hier nog eene menigte andere bijzonderheden, voor de Geschiedenis der Aarde en des Menschdoms bij uitstek belangrijk. Afrika, dit land der wonderen, wordt vooral ook van de gunstigste zijde beschouwd, en deszelfs onuitputtelijke rijkdom in gewassen, dieren en menschen aangetoond. De geschiedenis der Termiten levert ons weder eene aliermerkwaardigste schets van eenen dierenstaat, waar het instinct althans niet voor de bijen, of zelfs voor de bevers, behoeft te zwichten, en de eerstgemelden in vele opzigten overtreft. Er is bij deze diertjes een soldatenstand, of eene opzettelijk ter verdediging afgezonderde kaste. Hunne gebouwen, slechts tegen twaalf voeten gerekend, bedragen, naar evenredigheid hunner grootte, met die van een' mensch vergeleken, zevenmaal de hoogte der Egyptische Piramiden, en worden in drie jaren voltooid, daar de Piramiden dertig jaren ter stichting vereischten. Meer
| |
| |
bekend is de kameel; doch ook in dit dier zal men hier eene treffende bijeenstelling van de veelvuldigste blijken der Goddelijke wijsheid en goedheid ontdekken. - Ook is ons, in de inleiding, (op bl. 25) de schilderij der menschelijke bekwaamheid, worstelende tegen de woede der natuur in een' storm, ongemeen belangrijk voorgekomen.
Slechts weinig kleine vlekken ontsieren dit werk - doch neen, dit is het woord niet: zij geven blijk van de menschelijke onvolmaaktheid.
Op bl. 55 staat, dat de kust van Guinéa ten Noorden door het witte, en ten Zuiden door het zwarte Voorgebergte, op 60 graden Zuiderbreedte, bepaald wordt. Nu weet men echter, dat Afrika zich niet verder dan tot den vier-en-dertigsten graad Z.B. uitstrekt. Dit moet dus eene drukfout zijn. - Bl. 59. De Gambia stort zich niet op den dertigsten, maar op den dertienden graad N.B. in zee. Dit is dus ook of eene druk- of eene schrijffout. - Bl. 66. Het is onmogelijk, dat de Rio Volta op den 19 graad, en dus te midden der groote Zandwoestijn, ontspringe: hij zou dan de beddingen van den Senegal en den Gambia beiden moeten doorsnijden, althans tusschen deze stroomen en den Niger heenloopen, waar niemand hem ontdekt heeft. Blijkbaar is dit ook, vergeleken met eene andere plaats op dezelfde bladzijde, een misslag van druk of pen. - Bl. 74 moet het woord Westewinden, blijkbaar, Oostewinden zijn. - Op den laatsten regel van bl. 105 staat Ismaëlismus voor Islamismus. - De Parasita-plant, op bl. 136 dus geschreven voorkomende, zou men ligt voor eene afzonderlijke soort nemen. Het is echter slechts eene parasite, of anderen gewassen voedsel benemende, en op dezelve terende plant. - Is Cella (op bl. 137) niet het Silla van mungo park? - Bl. 146 wordt anson als getuige in eene bijzonderheid, het karakter der Negers betreffende, ingeroepen: daar deze beroemde Zeevaarder nooit, zoo verre wij weten, aan de kust van Guinéa opmerkingen gemaakt heest, zoo zal deze naam waarschijnlijk adan- | |
| |
son moeten zijn. -
Op bl. 186 lezen wij de gruwelen der beruchte zinga, Koningin van Angola: dat zij haren zuigeling van de borst gerukt, dien levend in een' mortier gestampt, die zelfstandigheid tot eene zalf had doen koken, en zich en hare voornaamste krijgslieden daarmede bestreken. Is dit waar? is het mogelijk? zelfs bij eene Negerkoningin mogelijk? of is het misschien uit staatkunde door de Portugezen verdicht? Men weet, dat hunne berigten met behoedzaamheid moeten gelezen worden. - Bl. 308 staat dalaeus voor van dale. Dit is een' buitenlander niet euvel te nemen, schoon wij van den Vertaler verwacht hadden, dat hij dien naam, welke volgens den Latijnschen uitgang veel minder bekend is, zou hersteld hebben. Doch van meer belang is het, dat juist van dale beweerd heeft, dat de Godspraken met de verbreiding van het Christendom, of liever met christus, niet hebben opgehouden, vlak het tegendeel van 't geen men hier stelt. (Zie fontenelle's Verhandeling over dat stuk.)
Met moeite onthouden wij ons van de mededeeling der schoone plaats op bl. 170, de mogelijke gedachten onzer nakomelingen bevattende, wanneer dezen eenmaal, ontnuchterd van de razernij der oorlogen en veroveringen, ons zesduizendjarig tijdvak, van den moord van kain tot dien van lodewijk XVI, zouden doorloopen. Doch de onvermoeide vlijt der Hollandsche drukpers schrijft ons kortheid voor, en wij moeten dus eindigen, na dit nog alleen opgemerkt te hebben, dat reeds de vermelding van zulk eene beschouwing toont, dat de Lezer hier meer dan bloote verhalen - dat hij ook wijsgeerige bedenkingen vindt. |
|