Deugdenboekje, ontworpen door wijlen den Hooggeleerden Heer J.H. Swildens, en, voor 't grootste gedeelte, uit deszelfs nagelatene papieren in deze orde gebragt, door een' Liefhebber der schoone Wetenschappen: versierd met vele fraaije Platen. Te Amsterdam, bij J.B. Elwe. In 8vo. 96 Bl.
De bedoeling van dit boekje, toevallig bij ons verschoven geraakt, verdient allezins lof; want, wie houdt de zedeleer niet boven iedere andere wetenschap hoogst gewigtig? Bij al het zedekundig geroep en geschrijf nam intusschen, meent de Schrijver, de onverschilligheid voor deugd en pligt eer toe dan af, en dit boekje moge het geneesmiddel zijn! Hij geeft de redenen op, waarom bij dat geroep en geschrijf het kwaad niet werd verholpen, en hij belooft zuivere en vaste gronden en eene opzettelijke behandeling; en zal dit boekje zoodanig zijn, dat het kind van vader en moeder, meester of meesteres, en van de hoogere volksleeraars, de waardij, en altijd bij hem toenemende voortreffelijkheid, van hetzelve zal hooren roemen, en overal, waar men het ziet, er van hooren spreken. Veel zullen de kinderen reeds begrijpen; maar gelijk zij de sterren, zon en maan enz. zien, en naauwelijks iets meer daarvan begrijpen, dan dat zij die dingen zien, zoo mogen zij ook in dit deugdenboekje bij de zaken, die zij, door bijgevoegd onderwijs, genoegzaam begrijpen kunnen, eenige hoogere zaken zien, die zij naderhand verder moeten leeren kennen. Dit neemt al aanstonds eene hoofdaanmerking bij ons weg; en, daar zoo veel loss van alom verwacht wordt, zullen wij het ‘magnis excidit ausis,’ dat ons uit de pen valt, dan ook maar herroepen. Bij ieder der fraai gekleurde plaatjes hebben wij eene soort van vertoog, met uitbreiding, vragen, vertellingen, versjes, gevolgtrekkingen of dergelijke. Pl. I. Wet, Pligt, Deugd. II. Liefde tot God, voor zichzelven, voor zijnen Naasten. III. De twee groote kenmerken van hetgeen waarlijk goed is voor onszelven. (Gezondheid, Onberouwelijkheid.) IV. 't Geweten. V. Volmaakte Deugd. VI. De hooge waardij van den Bijbel. VII. Liesde en eerbied voor zijne Ouders; ook VIII behoort hierbij. Er komt bij dit alles nog een Toegift, zijnde mengelingen in proza en poëzij. Het
spreekt van zelve, dat het boekje niet verwerpelijk, maar vol nuttige lessen is. Naar de kinderlijke vatbaarheid? Niet altijd. De groote gevolgtrekking, uit hetgeen over de twee groote geboden gezegd was, is zelfs voor volwassenen niet zeer duidelijk, van wege taal en stijl vooral. - Wij gelooven niet, dat dit werkje vooreerst nog ieder ander zedekundig kinderboek verdringen zal.