De Engelsche Broeders, of Lotgevallen der Familie Howard. Uit het Engelsch. Iste Deel. Te Haarlem, bij F. Bohn. 1816. In gr. 8vo. 240 Bl. f 1-16-:
Ook dezen roman durven wij van goeder harte onder de beste hedendaagsche rangschikken; zij is, gelijk de vertaler zegt, vol huisselijke tooneelen van meestal goede menschen, naar de natuur en de Engelsche zeden geschilderd, en door den afstand van plaats verlevendigd. Wij ontmoeten de belangrijke personen in Engeland, Ierland, op het vaste land, verzellen hen te Gibraltar, en ook op eene zeereize. Een Engelsch booswicht, een Fransch carricatuur, en eene Italiaansche misdadige, in het voorberigt aangemeld, zijn ons reeds door dit eerste deel, hoewel de laatste nog maar ten halve en slechts eenigermate, bekend; en wat de Broeders betreft, zoo meenden wij eerst, dat niemand dan de vader van Mevr. Howard, en zijn natuurlijke broeder, waarvan de eerste een uitmuntend man en de ander een deugniet was, zouden bedoeld zijn; dan nu gelooven wij, dat wij dezelve zullen aantreffen in twee uitmuntende jongelingen, die met elkander in alles goeds, en, gissen wij wél, in het vervolg bijzonder in edelmoedigheid, zullen wedijveren, en die beiden even ernstig verliefd zijn op de jonge Miss Howard, een meisje zoo bekoorlijk en in alles beminnelijk, dat wel niemand, zonder op haar te verlieven, van hare uitmuntendheid lezen, laat staan haar in eigene persoon ontmoeten kan.
Wij beloven onze jonge lezers en lezeressen bij dit werk een aangenaam onderhoud, en voor 't minst een geheel ouschadelijk vermaak; terwijl wij vertrouwen, dat zij ook menige goede aanwijzing en les niet over het hoofd zullen zien.
Een bon mot van eenen braven Ierschen bediende moeten wij afschrijven. Toen de Engelsche deugniet, waarvan het voorberigt gewaagt, onverwacht en op de laagste wijze de ontdekking zijner eerloosheid naar het vaste land was ontsnapt, troostte de goede patrick zijnen braven meester met dezen luimigen inval: ‘Och! trek u de zaak niet te zeer aan, mijn beste goede Heer! Als hij in Frankrijk komt, is hij wel bezorgd, en zal niet terugkomen. Wat weet je, of hij buonaparte niet nog zoo ver krijgt, dat die hem Koning maakt?’