| |
| |
| |
De Levens van gedenkwaardige Mannen en Vrouwen uit de Achttiende Eeuw, gevolgd naar het Hoogduitsch van S. Baur, met eenige oorspronkelijke Hollandsche Levens vermeerderd. VIIIste Deel, 337 bl. IXde of laatste Deel, 404 bl. In 's Gravenhage, bij J. Allart. In gr. 8vo. Te zamen f 6-12-:
Met deze twee Deelen is dus de verzameling van Levensbeschrijvingen uit de Achttiende Eeuw gesloten, waarin echter veel minder oorspronkelijke Hollandsche Levens voorkomen, dan wij volgens den titel regt hadden te verwachten: in beide deze Deelen is er althans niet een enkel te vinden. Zelfs na de bekende verzameling van Nederlandsche Mannen en Vrouwen, in 10 Deelen, was er echter nog voorraad genoeg toe voorhanden: men denke slechts aan simonstijl, hendrik albert schultens, van de spiegel, hieronymus van alphen, kluit, luzac, rau, van de kasteele, enz. enz. Misschien heeft de Vertaler het Horatiaansche
op het oog gehad: doch in eene Levensbeschrijving kan men altijd, nog beter dan in eene Geschiedenis, die vurige kolen mijden; en een lof aan den held eener levensgeschiedenis (mits hij zich zelven gelijk gebleven zij) wordt minder kwalijk genomen. Hoe het zij, wij zullen het slot des werks van baur nu slechts beschouwen, zoo als het, zonder vermeerdering of vermindering, voor ons ligt. En dan kunnen wij hem eene dergelijke onbezorgdheid of schroomvalligheid, om vaderlandsche karakters te vertoonen, als den Vertaler, niet te laste leggen. Van de zesendertig Levens, die in deze twee Deelen gevonden worden, zijn juist de helft, achttien personen namelijk, Duitschers of Zwitsers; en
| |
| |
wij kunnen niet ontveinzen, dat sommigen niet of naauwelijks tot de gedenkwaardige Mannen der Achttiende Eeuwe behooren, zoo als de goede blum, een middelmatig Dichter en Prozaschrijver; de Oud-Hollandsche Kapitein braun, wiens grootste merkwaardigheid in het doorbrengen zijner goederen en zijne daarna geledene bittere armoede bestaat; de weinig beduidende Operadichter schiebeler, en misschien nog anderen. Over 't algemeen zijn in deze twee Deelen verscheidene Levensbeschrijvingen van Mannen, die meer door hunnen werken, dan door bijzondere levensgevallen, hebben uitgemunt; hetwelk echter op zich zelve, mits de bedoelde personen wezenlijk opmerking verdienden, geenszins een gebrek is, maar veeleer aanmoediging verdient, daar het der Geschiedenisse met regt meermalen is te laste gelegd, dat zij zich meer met gekroonde of ongekroonde booswichten, dan met waarlijk nuttige menschen, bezig houdt; dat attila in ieders mond, en de uitvinder van den ploeg onbekend is. Zoo ontmoeten wij hier dan ook met genoegen de Levens van den onbegrijpelijk werkzamen georg van Baireuth, die zich, door eene bijkans ongeloofelijke inspanning, uit den staat der diepste armoede tot eer en aanzien verhief; van den oorspronkelijken, luimigen von hippel, Schrijver der Lebensläufe in aufsleigender Linie; van den weêrgaloozen Landman gujer, meer bekend onder den naam van kleinjogg, en door sommigen, niet geheel ten onregte, met den naam van landelijken socrates vereerd; van den onvergelijkelijken leibnitz, en zijnen waardigen opvolger wolff; van den niet minder braven dan kundigen lambert; en van twee Geleerden, die zekerlijk een' trap lager staan, doch ook
eene eervolle melding verdienen, formey en iselin; van herschel, den grootsten Starrekundige der Achttiende Eeuw; van de voortreffelijke Godgeleerden cramer, secker, en munter; den allezins merkwaardigen, gemoedelijken en onvermoeiden wesley, Stichter der Methodisten; den roem
| |
| |
der Straatsburgsche Hoogeschole in het vak der Ontleedkunde, lobstein; den voortreffelijken Medailleur hedlinger; den waardigen navolger van raphael, mengs; de twee groote muzikale Genies, mozart en piccini; ja zelss de twee merkwaardige Tooneelspelers, quin en fleck. - Het ontbreekt hier echter ook, ter afwisseling, niet aan meer schitterende, of zelfs verwoestende, dan nuttige menschen. Vooral behooren tot deze klasse de twee eenige Mahomedaansche Vorsten van Mysore, hyder aly en tippo saheb; de gunsteling der fortuin en van anna van Rusland, ernst johan van biron; de als Staatsman beroemde, als Mensch beruchte wilkes; (het wondert ons, dat deze laatste niet in zijne diepe en schandelijke ongodsdienstigheid ten toon gesteld wordt;) de edele sidney smith, voor wiens schitterende deugd en moed de gelukstar van buonaparte te Acre voor de eerstemaal verbleekte; de verfoeijelijke Flibustiër eduard low, een Zeeroover van de ergste soort, en de Sluiker, valsche Munter en Roover mandrin, die tot den vorigen een waardig pendant oplevert; de dappere Krijgsman, maar beginselen zedelooze Renegaat bonneval. (Wij verzoeken verschooning, dat wij den waardigen smith, den vijand der Zee- en Troon-roovers, in deze klasse, tot welke hij alleen door zijnen moed behoort, plaatsen; daar wij hem in geene andere kunnen rangschikken. Hij is de eenige der nog levende personen in deze verzameling.) Eindelijk vindt men hier nog Ongelukkigen van twee klassen, die door een, zoo 't
schijnt, balsturig noodlot gedoemd waren, het beste gedeelte van hun leven in kerkerholen te verkwijnen, zoo als de beklagenswaardige hendrik masers de latude, (wien zelfs Hollands gastvrije grond niet voor de vervolgingen der schandelijke bijzit van lodewijk XV, de pompadour, kon beveiligen) of op woeste eilanden, gelijk alexander selkirk, het Model van robinson, - en zulken, wie het bijgeloof in ijze- | |
| |
ren klaauwen vatte, en tot levenslange martelingen os eenen schandelijken dood bragt; den zoogenoemden Heilige labre, en gabriel malagrida, een' Portugeschen Jezuit, (in den inhoud voor het boek verkeerdelijk een Heilige genoemd) die, zoo 't schijnt ter goeder trouwe een dweeper, den alvermogenden pombal verbitterd had, en den dood der verraders moest sterven. De gemelde labre vooral is een beklagelijk toonbeeld van het vermogen der dweeperije. Mogten dezulken zich aan hem spiegelen, die, met gezonde hersenen begaafd, nogtans het Evangelie zoo wel als het menschenverstand verzaken, om een kerkgenootschap te omhelzen, waarin men God tot eenen dwingeland stelt, die negen tiende van het menschdom tot eeuwige pijnen doemt, omdat zij Hem buiten hunne schuld niet kennen, of omdat zij hunne rede niet verkrachten kunnen, en van het overige tiende vergt, dat zij, om volmaakt te zijn, Hem met de uitgezochtste martelingen zullen verzoenen; een kerkgenootschap, bij 't welk een morsige ellendeling, die tot niets goed is, elkeen tot afschuw daarheen loopt, zich door het ongedierte laat opeten, en daarbij vooral de ketters regt hartelijk haat, een Ideaal, een Heilige is, wien de hoogste Wijsheid een sterker vermogen tot wonderdoen schenkt, dan - o lastering! - haren eigen' Zoon.
En dit alles geschiedde nog in de Achttiende Eeuw! Wie niet gelooft, dat de zinneloosheid nog in onze, of kort vóór onze, dagen zoo verre gaan kan; wie meent, dat de Hydra van het Papismus reeds getemd, verzacht of gebreideld is, die leze tot zijne waarschuwing het hier aangekondigde werk, IXde D. bl. 234-254, en hij zal bevinden, dat de Schrijver op bl. 254 vooral niet te veel zegt: ‘Zóó treurig zag het er, tegen het einde der Achttiende Eeuw, nog in Roomschgezinde landen, en vooral in de Hoofdstad van den zoogenoemden Stadhouder van christus uit, dat men sprookjes en ongerijmdheden van dezen aard, die tegen het gezond verstand aandruischen en de echt-Christelijke Zedekunde wederstre- | |
| |
ven, der Geloovigen als voedsel voor hun hart durfde opdisschen!’
Men zal, uit deze beknopte opgave, de belangrijkheid, ook dezer laatste Deelen van baur, genoegzaam kunnen bespeuren. Wij zullen thans eenige plaatsen opgeven, waarop wij bij het doorlezen gestuit zijn, doch waarvan sommige wel aan den Vertaler zullen zijn toe te schrijven, die zich anders van zijn werk loffelijk heeft gekweten.
Bl. 57, reg. 4, D. VIII, lezen wij, in het Leven van hyder aly, van eenen Generaal mattheus. Dit zal wel matthews moeten zijn. Op de volgende bladz. komt eene kaan voor. Dit woord, voor boot of schuit gebruikt, zal, in Holland ten minste, weinig verstaan worden.
Wat is de helm van aegidus? (bl. 222.) Ongetwijfeld de onsterfelijke AEgis, het schild van minerva, 't welk nog in denzelfden regel met hare lans gepaard wordt.
Bl. 239. lezen wij van een dagelijks vermeerderend huisgezin!
Bl. 276. Is het, nog tegenwoordig, bij de Fransche soldaten gebruikelijk, in plaats hunner vorige bij- (of familie-) namen, andere aan te nemen?
Bl. 285. Het Eiland Leward. Men gevoelt, dat dit de leeward- (te loefwaart liggende) eilanden, of een derzelven, zijn.
Bl. 292. reg. 12. brengt een Amerikaansch Kapitein den gevangen' Zeeroover low aan het Eiland Rhodus op: zekerlijk uit voorkeur voor de spoedige Turksche Regtspleging! Maar vergis u niet, Lezer! Het moet Rhodeeiland zijn, een der Vereenigde Staten van Amerika, schoon de kleinste. Zoo wordt ook op bl. 311 de Russische Kabinetsminister bestucheff in bestuchen veranderd.
In het IXde Deel vinden wij in het Leven van johan frederik van braun (bl. 198) eene misselijke en gemeene uitdrukking, die ons in het Hoogduitsch niet bekend, en dus waarschijnlijk aan den Ver- | |
| |
taler te wijten is: ‘De weldaden, die hij ontving, vielen, als 't ware, op een' heeten steen, wijl de Sekte der Manichaeën te menigvuldige malen bij hem aanklopte;’ dat wil zeggen, ‘dewijl hij te dikwijls gemaand werd!’
Eene onbetwistbare grondstelling wordt op bl. 205 te ver uitgestrekt en verkeerdelijk toegepast; deze namelijk, dat de eerste opvoeding den toekomstigen mensch bestemt (bepaalt). Hieruit moet nu volgen, dat formey in het vervolg nooit smaak in de muzijk, het teekenen en de vermaagschapte kunsten vinden kon, dewijl hij NB. volgens de heerschende grondregels van zijnen tijd was opgevoed. Wie gevoelt niet, dat, zoo dit een doorgaande regel ware, niemand, die in het begin der Achttiende Eeuw geboren en naar de toen heerschende grondregels opgevoed was, (en dit waren dan zekerlijk alle jonge lieden uit den beschaafden stand) smaak in muzijk of teekenen zou gehad hebben; en wien valt de ongerijmdheid hiervan niet in 't oog? - Te meermalen wordt ook in deze Levensbeschrijving de bekende maupertuis maupertius genoemd. De Losredenen (Eloges) op overledene Akademisten door den bekenden fontenelle heeten (op bl. 215) Fontenestische Gedenkschriften.
Op bl. 311. zegt men van den bekenden john wesley, dat hij kort van persoon was. De Rec. herinnert zich, in zijne vroegste jeugd dezen man op eene reis, die hij toen in Holland deed, bij eene bloedverwante gezien te hebben; en, indien zijn geheugen hem niet geheel bedriege, was wesley, in plaats van kort, zelfs buitengewoon lang en mager. Hij wil echter hierop niet aandringen. - Twidenham (bl. 311. reg. 10) zal wel Twickenham moeten zijn.
Het is ons niet wel mogelijk, over de naauwkeurigheid os onnaauwkeurigheid van alle in deze twee Deelen vervatte Levensbeschrijvingen te oordeelen. Over 't algemeen blijkt de waarheidsliefde en onzijdigheid van den Schrijver; en dit werk, hetwelk eene menigte
| |
| |
onvermoeide nasporingen onderstelt, is eene kostbare bijdrage tot de algemeene, zoo staat- als letterkundige, Geschiedenis der Achttiende Eeuw. |
|