Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817
(1817)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 19]
| |
de veldslag van Waterloo, met de kort voorasgaande en volgende voorvallen. Engelsche, Duitsche, Fransche en Nederlandsche pennen hebben er zich stomp op geschreven. Toen nog de algemeene geestdrift, die deze zegepraal hier te lande wekte, in vollen gloed stond, en men van dezelve alle heil voor het lieve Vaderland, en eene schoone toekomst te gemoet zag, - toen kondigde de Uitgever deze Gedenkzuil van den Nederlandschen Krijgsroem aan. Ieder wilde daarvan een exemplaar bezitten; en groot was het aantal der inteekenaren. Doch - zoo als het ook wel bij staatkundige gebeurtenissen zelve het geval is - de verwachting ging de uitkomst te boven. De Lezer ontvangt hier voor zijne 11½ gulden 136 bladzijden proza, 18 in poëzij, eene opdragt, voorrede, inteekenlijst, zeven platen, twee portretten, en ééne kaart. Maar, misschien is de bewerking van dien aard, dat zij tegen goud kan worden opgewogen? Wij zullen zien. Na de voortreffelijke Geschiedenis van buonaparte's laatsten Veldtogt door scheltema gelezen te hebben, waren wij zekerlijk moeijelijk te voldoen. Doch het gebeurde was zoo rijk en veelomvattend, het raakte ons van zoo nabij, de kans was zoo hagchelijk, de beslissing zoo snel en gelukkig, dat het niet moeijelijk kon vallen, op dit welige veld nog eene ruime nalezing te houden, vol merkwaardige daadzaken, en behagelijk door den vorm der bijeenstelling. De Heer scharp heeft zich van die taak, naar ons oordeel, niet zóó gekweten, als zijn gevestigde roem zou hebben doen verwachten. Het algemeene, ja, zal men er in vinden, en hier en daar ook eene merkwaardige bijzonderheid; maar het tafereel is toch, over 't geheel, vrij schraaltjes gestoffeerd; en, hetgeen onbegrijpelijk is, men ontmoet in het midden der gewigtigste voorvallen eene misstelling, die een' der belangrijkste van de vier beslissende dagen, (van 15-18 Junij) en wel juist den slag bij Quatre-Bras, in een valsch licht plaatst. Op | |
[pagina 20]
| |
bl. 35, 37 en verv. wordt deze slag aanvankelijk, doch zeer onvolledig beschreven, als op den 16den voorgevallen. (Men weet, dat dit ook de ware dagteekening is.) Doch op bl. 52 wordt van een' anderen slag op dezelfde plaats gesproken, die den 17den zou hebben plaats gehad, en waartoe de meeste bijzonderheden van den 16den gebragt worden. Nu is het echter algemeen bekend, dat de 17de Junij slechts een dag van terugtogt der Bondgenooten en van schermutseling was. Ook trok buonaparte althans den 17den niet tegen den kruisweg op; zoodat men zou kunnen zeggen, dat de dagteekening van den 17den slechts eene drukfout, en het hier medegedeelde verslag eene omstandiger herhaling van het voorgaande was. In dezen gewaanden slag van den 17den zou de edele brunswijk gesneuveld zijn. - Meer overeenkomstig de waarheid is het verhaal van den slag bij Waterloo. Hier, gelijk vooral in den slag bij Ligny tegen de Pruisen, mist de Schrijver de behoorlijke uitgebreidheid niet; doch, zoo het verslag van 't gevecht te Ligny blijken van naauwkeurigheid draagt, dat van den beslissenden dag is in sommige bijzonderheden minder juist. Vooral moest het oogenblik, waarop de Prins van Oranje gekwetst werd, als voor elken Nederlander belangrijk, in een Gedenkboek voor hen met de meeste naauwkeurigheid vermeld zijn. Nu is het, volgens de beste berigten, zeker, dat de jonge Held gedurende den laatsten aanval van napoleon, toen alles nog zeer hagchelijk stond, niet in dien van Lord wellington zelven, gewond is. (Men zie vooral scheltema's verslag). De Heer scharp meldt echter het laatste. - Is het ook wel waar, dat napoleon te Waterloo zijn leven zoo zeer gewaagd heeft, dat hij, op weinige passen na, gevangen zou geweest zijn? Men weet, dat hij, volgens andere berigten, zijne ten dood trekkende Garde uit een' hollen weg aanmoedigde, en zich kwanswijs met geweld liet terughouden, om aan hunne spitse te gaan. Scharp heeft dit ook, doch schijnt te | |
[pagina 21]
| |
gelooven, dat buonaparte zich in zijne drift hebbe laten terughouden. Waarlijk, zoo hij eenige oogenblikken te voren zich zoo moedig gewaagd had, hij zou kort daarna zoo sterk niet geaarzeld hebben, om het andermaal te doen! - Op bl. 118 lezen wij, dat in den omtrek van eenige uren 12,000 Engelschen, 22,000 Pruisen, omtrent 4000 Nederlanders (dus 38,000 Bondgenooten) dood, of reeds zieltogende lagen, tegen ruim 20,000 Franschen. Dit zou, bij zulk eene volslagene nederlaag der aanvallers, eene zonderlinge evenredigheid te hunnen voordeele zijn. Gevangenen zijn er niet zeer vele gemaakt; en men weet, dat, eenige dagen daarna, niet meer dan 40,000 man behouden teruggekeerd zijn. Waar bleef dan het overschot van ten minste 60,000 man? (Zoo men de 20,000 van 120,000, napoleon's geheele legermagt, aftrekt.) Daarenboven zijn er van de Nederlanders in alles 4000 man gesneuveld of gekwetst; dit is niet hetzelfde als dood of zieltogende. Met de Bondgenooten is dit zekerlijk hetzelfde geval geweest. Er zijn nog andere geschiedkundige misslagen van minder belang in dit werk. Volgens bl. 7, had de Koning van Frankrijk uitgesteld, om de gebrekkige Constitutie van den Senaat, (waarin die laffe slaven van buonaparte, waardige nabootsers van Rome's Senaat onder nero, tot prijs van hun verzaken des Afgods, onmetelijke inkomsten bedongen hadden) overeenkomstig de gemaakte bepaling met de Geällieerden, aan de goedkeuring der Natie aan te bieden. Waar is die bepaling te vinden? En in allen gevalle - had de Koning zich verbonden? - Bl. 11. De steden Antibes en Cannes zouden tot het stelsel des verraads al ras gewonnen zijn. De heldhaftige tegenstand van Antibes, zoo wel in Maart tegen den dwingeland, als in Augustus tegen vreemde troepen, is algemeen bekend, en onlangs door den Koning van Frankrijk met een eereteeken beloond. - Bl. 13. zijn, met de vestiging der Keizerlijke Garde, alle andere legercorpsen vernietigd geworden. Wij we- | |
[pagina 22]
| |
ten slechts van het Huis des Konings, en eenige andere kleinere legerbenden. - Bl. 19. Het Congres is, met de beide Keizers en den Koning van Pruissen, niet naar Frankfort verlegd. Te Weenen had het, op 9 Junij, zijne zaken afgedaan. - Bl. 25. Tweemaal honderdduizend man, de bloem der Natie, zouden met napoleon tegen de Nederlanden zijn opgetrokken. Ja, het schuim der Natie, en geen honderddertigduizend! - Was het (zie bl. 39) der Franschen bestendige gewoonte, om aanvankelijk de vleugels van het vijandelijk leger - te overspitsen? (nieuw woord.) Juist het tegendeel. Zij drongen meesttijds in het middelpunt door, om de beide vleugels van het vijandelijk leger te scheiden, en hadden zulks nu ook weder vóór eenige dagen beproefd. - Op bl. 88 lezen wij, dat, bij de overhaaste vlugt van een aantal Brusselsche burgers op den 18den, ‘de brug van Vilvoorde inderdaad het schouwtooneel van Beresina's jammeren levert.’ Daar moeten dan verbazend veel menschen gebleven zijn! Wij herinneren ons niet, daarvan een woord in de nieuwspapieren gelezen te hebben. Nu, die hadden het waarschijnlijk in die dagen te druk met Waterloo, om aan een pendantje van de Beresina te denken! Doch, zien wij ook, door dit gebrekkige, het goede misschien voorbij? Wij zeiden reeds met een woord, dat de slag bij Ligny met de Pruisen naauwkeurig geschilderd was, en kunnen er bijvoegen, dat wij dien nergens zoo volledig, en inderdaad fraai, hebben beschreven gezien. Anders is de stijl van dit boek alles behalve klassiek. Er heerscht eene zekere moeijelijkheid en gedwongenheid in, die schilderachtig wil zijn, doch het niet is. Bij de schromelijke verwarring te Genappe vertoeft men slechts kort, om ruim eene bladzijde te vullen met de beschrijving, tot kleinigheden toe, van buonaparte's reiskoets, waarin zelfs de scheerdoos, de pantoffels, de muts, ja de nachtspiegel van den man niet vergeten worden! - Is dit waardige bouwstof voor eene Gedenkzuil van den Nederlandschen Krijgs- | |
[pagina 23]
| |
roem? Laten wij toch onzen naburen van rondomme, die ons reeds zoo onbillijk verachten, geene gegronde redenen geven, om op Hollandschen wansmaak en kleinigheidsgeest te smalen! Van het Vers willen wij liever niets zeggen, omdat wij er... weinig goeds van kunnen zeggen. Van den Dichter van November 1813 hadden wij meer, dan eene herhaling van het reeds zoo dikwerf gezegde, lof des Prinsen, der Bondgenooten, en scheldwoorden op den Tiran, verwacht. En veel meer vindt men hier dan toch niet, enkele sraaije coupletten uitgezonderd, die den waren Dichter en geoefenden Schrijver vertoonen, en bewijzen, dat, wat ook immer hier de uitspreiding zijner vleugelen en zijne verhefsing tot den AEther mag hebben gehinderd, er toch altijd eene streving naar het groote en schoone overblijst, die hem van de schare der kruipers aan Parnassus voet onderscheidt. - Het volgende moge hier ter proeve staan van die betere regels, en een bewijs geven, dat wij het goede bij voorkeur wenschen te doen opmerken: Wie is die fiere held? die 't dierbaar leven waagt,
Die, in den naam van God, den Gal ten strijde daagt?
Hij schijnt een jonge leeuw, die, stout op eigen krachten,
Den tijger tegenbrult, en moedig af durft wachten;
Daar hij de manen schudt, met scherpen klaauw en tand,
Den vijand van zich weert, en scheurt in 't ingewand!
Zie, 't vuur brandt in zijn oog; hij treedt den Gauler tegen,
Waar lood en ijzer gonst, en valt, als digte regen!
Hij staat daar als een zuil, die, zorgloos voor zich zelv',
Geen steun van and'ren leent, en schraagt een hoog gewelf!
Vlugt, vlugt van hier, tiran! durft gij nog 't slagveld nadren,
Waar cordua bezweek, voor 't staal der dapp're Vadren:
Waar luxemburg voorheen, met Frankrijks overmagt,
Den Batavier bestookte, en voelde zijne kracht:
Waar nog, in later eeuw, oranje en zijne helden,
Met onbezweken moed, den Gauler tegensnelden?
Die schimmen, nooit verzoend, verrijzen uit hun graf,
Zijn bondgenooten en getuigen van uw straf,
| |
[pagina 24]
| |
Zijn nassau's lijfwacht, daar zij hier rondom hem waren,
En zweven voor hem heen, aan 't hoofd der legerscharen.
De teekening en uitvoering der Platen zijn, over 't algemeen, sraai; gelijk men trouwens van het werk van van bree en vinkeles kon verwachten. Pallas, de Nederlandsche Maagd tegen den Franschen Adelaar beschermende; 's Prinsen aanval aan het hoofd der Nederlanders; brunswijk's dood; de Adelaars, door de Schotten bij wellington gebragt; het eerste verband van den Kroonprins; het bezoek der Koningin bij haren Zoon; de ontmoeting van wellington en blucher; de Portretten van brunswijk en oranje, zijn de onderwerpen. In de plaat van brunswijk's dood is de onbegrijpelijke fout ingeslopen, dat daaronder staat: het sneuvelen... in den slag van Waterloo, in plaats van Quatre-Bras. Op de plaat van het bezoek der Koningin (waar de siguren, naar evenredigheid der andere platen, te groot zijn) staat ook: de Koninginne Moeder, hetgeen slechts van eene Koningin Weduwe gebruikt wordt. |
|