Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De gewezene statenkamer te Utrecht, bij het vervaardigen van dezelve tot een museum, sprekende ingevoerd. Wat 's dit?... wat hoor ik?... slag op slag! Wat of dat dreunen wezen mag Dier zware hamerslagen!... Men drilt, met forschgespierde hand, Den taaijen beitel in den wand En muren, die mij schragen. Och Janskerk, oude vriend en buur! Waarom toch splijt men dus mijn' muur? Wat heb ik dan misdreven? Maar, hoor ik wel?... wil men mij weer Den ouden luister van weleer, Mijn' grootschen stand hergeven? [pagina 787] [p. 787] Nog heugt mij, ja, die gulden tijd, Toen ik, aan Themis dienst gewijd, Haar heiligdom mogt dekken; Toen ik, in Utrechts grijze vest, Aan de achtb're Staten van 't gewest Ter Raadzaal mogt verstrekken. O, dat ik eens getuigen mogt Van 't geen er immer werd gewrocht Hier binnen mijne deuren! Wat heb ik dikwerf niet gehoord, En menig' stillen zucht gesmoord Bij 't geen ik zag gebeuren! Dan och, wat lot viel mij te beurt! Mij werd geen aanzien waard gekeurd; Ik zag mijne achting krenken, En aan 't Paleis, dat weidsch gesticht, Door vreemde spilzucht opgerigt, Mijne oude regten schenken. Toen zonk mijn luister in het stof, En Themis zag haar tempelhof Te jammerlijk vergeten; Ik werd den Krijgsman ingeruimd; En nu, verwaarloosd en verzuimd, Lag al mijn glans versmeten. Maar thans rijst weer mijn heil ten top: De kunstmin rigt hare outers op In mijn verlaten zalen. Waar eens 's Lands Raad vergaderd zat, Zal nu voortaan der Kunsten schat, Minerva's rijkdom, pralen. Gaat, werkliên, gaat dan rustig voort! Voltooit uw' arbeid ongestoord! Komt, ijv'rig aan 't herbouwen! 'k Verhef dan statig weer mijn kruin, En zal, herrezen uit het puin, Eens Neêrlands bloei aanschouwen. j.b. chr. Utrecht, Nov. 1816. Vorige Volgende