| |
| |
| |
Beknopt verslag van een schijnbaar dood ter wereld gekomen kind. Door H. van Loon, Chir. et Art. obst. Lector te Amersfoord.
Dat sommige kinderen flaauw en als 't ware levenloos ter wereld komen, zal ieder Verloskundige met mij meermalen hebben waargenomen; die dan ook bij ervaring weten, dat men niet altoos even gelukkig en voorspoedig slaagt, om hen uit dien staat van bezwijming te redden, maar dikwijls een' geruimen tijd met de aanwending der algemeen bekende opwekkingsmiddelen moet bezig blijven, om daarvan het gewenscht gevolg te erlangen. Ondertusschen neemt men, in soortgelijke gevallen, bij het kind, aan onze zorg toevertrouwd, meestal zoo vele teekenen van leven waar, dat eene meer dan gewoon lang voortgezette, en dikwijls voor vele der omstanderen schijnbaar vruchtelooze, poging ons geenszins moedeloos kan maken. Immers, naar mate onze hoop van te zullen slagen meer gegrond is, zal men ook des te ijveriger werkzaam blijven; terwijl onze werkzaamheid, in die oogenblikken, bij het kind, tevens, als eene heilzame artsenij, op het, door hoop en vrees zoo zeer geschokte, hart der beangste moeder haren weldadigen invloed heeft.
Geheel anders intusschen was het gelegen bij het kind, door mij onlangs gelukkig gered, waar bij deszelfs geboorte niet slechts geene teekenen van leven te bespeuren waren, en hetwelk dus, in den volsten zin des woords, schijndood ter wereld kwam, maar alles zich ook gedurende den arbeid der vrouwe zoodanig had toegedragen, dat men zich niet anders durfde voorstellen, dan dat de vrouw van een dood kind verlossen zou. Het een en ander zal duidelijker blijken uit het verslag zelve, hetwelk mij belangrijk genoeg is voorgekomen, om uit mijne dagelijksche aanteekeningen af te schrijven, en door dit geacht Tijdschrift algemeen bekend te maken.
| |
| |
De Huisvrouw van G......, die vooraf mijne adsistentie bij hare bevalling verzocht had, beviel den 9den October l.l. van haar eerste kind, nadat zij drie dagen te voren de beginselen van den arbeid, door geringe afwisselende pijnen, bespeurd had. Twee dagen vroeger was haar het amnios afgevloeid, zonder destijds eenige pijn te gevoelen; terwijl de ontsluiting van den mond der uterus toen nog naauwelijks merkbaar was. De bewegingen van de vrucht, die vóór het afvloeijen van het straks gemelde vocht altoos levendig en sterk waren, verminderden daarna dermate, dat dezelven zes-en-dertig uren vóór de bevalling naauwelijks meer merkbaar waren; terwijl de vrouw, hoe naauwkeurig zij ook daarop lettede, in de laatste vier-en-twintig uren van den arbeid, niet het geringste teeken van leven bij de vrucht kon bespeuren. De arbeid, hoewel traag en langdurend, ging echter geregeld voort; zoodat het kind eindelijk alleen door de krachten der natuur, zonder eenige kunsthulp, geboren werd.
Bij de eerste beschouwing van het kind, bleek het al aanstonds, dat onze vrees voor den dood van hetzelve niet ongegrond was geweest, daar het als levenloos bij de moeder nederlag, en het verbleekt gelaat, de wijdgeopende mond, en de slappe, zonder eenige beweging nederhangende leden, als zoo vele onbedriegelijke teekenen van den zekeren dood des kinds te houden waren. Ten einde evenwel hetzelve met meerder naauwkeurigheid te kunnen beschouwen, bond ik dadelijk de funiculus umbilicalis, verwijderde het van de moeder, en leide het, gewikkeld in eene verwarmde luijer, op den schoot van eene der bijzijnde vrouwen.
Zoodra ik het kind op den schoot der vrouwe andermaal met opmerkzaamheid beschouwde, vond ik echter bij hetzelve, niettegenstaande alles een doodelijk aanzien had, en noch ademhaling noch eenige klopping der slagaderen door mij kon worden waargenomen, nog een verschijnsel aanwezig, hetwelk mij eene slaauwe hoop inboezemde, dat welligt het laatste levensvonkje nog
| |
| |
niet was uitgebluscht, en misschien door krachtdadige hulpmiddelen nog zou kunnen worden opgewekt; te weten: door de trage en moeijelijk voortgaande ontsluiting van den mond der uterus, waren de bekleedselen van het hoofd des kinds, gelijk zulks dan gewoonlijk plaats heeft, dermate gezwollen, dat daardoor als een omschreven gezwel aan de kruin gemaakt werd. Dit gezwel nu was niet zacht en indrukbaar, gelijk dit bij een dood kind wordt waargenomen, maar vast en veerkrachtig; en dit alleen was het, hetgeen mij aanspoorde, om alle die middelen te beproeven, welke de kunst aanbiedt, om den schijnbaar dooden, als 't ware, in het leven terug te roepen.
Meer dan een half uur was ik daarmede werkzaam geweest, toen men eenige, doch zeer onzekere, teekenen van leven bij het kind meende te bespeuren, die alleen bestonden in zekere trillende bewegingen langs de zijde van den hals. Ondertusschen gaf mij dit aansporing genoeg, om mijne poging met verdubbelden ijver voort te zetten. Nadat ik wederom eenigen tijd was werkzaam geweest, volgde eene geringe ontlasting van meconium, en ik bespeurde ook, dat de anus, die eerst geopend stond, nu meerder gesloten was. Daarna nam men nu en dan eenige afgebroken snikken waar, die elkander van tijd tot tijd spoediger opvolgden, en eindelijk door een stenend geluid verwisseld werden. Nu begon men ook de werking van het hart op te merken; het gelaat veranderde merkelijk, en de zigtbare beurtelingsche beweging der borst verzekerde ons van de ademhaling; terwijl eindelijk de bewegingen der leden, gepaard met een luid geschreeuw van het kind, mij de alles te bovengaande voldoening verschaften en tevens bevestigden, dat mijne meer dan een uur voortgezette pogingen ter redding van het kind, door den Onzigtbaren gezegend, haar doel bereikt hadden.
Ofschoon het nu geenszins mijn voornemen is, om hier de wijze, op welke het kind door mij behandeld is, te laten volgen; even min als daaromtrent eenige
| |
| |
voorschriften aan de hand te geven, daar ieder Verloskundige, naar de bijzondere oorzaken en omstandigheden, de geschiktste middelen weet aan te wenden; zoo wilde ik er alleen dit van zeggen, dat mij van alle de voorgeschrevene opwekkingsmiddelen in dit geval geene zoo veel dienst bewezen hebben, dan een aanhoudend, schielijk, doch zeer oppervlakkig, borstelen, met eene ruwe borstel, langs de geheele ruggegraat; welk borstelen van tijd tot tijd werd afgewisseld door het wasschen van het geheele ligchaam met azijn en brandewijn, en eene daarop volgende wrijving met warm gemaakte doeken.
Mijne bedoeling met de mededeeling van dit verslag (opdat ik dit ten slotte aanvoere) was alleen, om daardoor ieder jong Vroedmeester, immers zoo velen als dit Tijdschrift in handen komt, als met een voorbeeld aan te toonen en te herinneren, dat het bij soortgelijke ontmoetingen van het grootste belang is, zich op de algemeene teekenen, welke den dood van het kind aanduiden, niet te verlaten, en daardoor alle aan te wendene pogingen vruchteloos te achten. Men is integendeel verpligt, alvorens men het alles beslissend woord dood uitspreke, met de meeste opmerkzaamheid alle deelen van het kind gade te slaan, ten einde ten volle overtuigd te zijn, dat waarlijk niets meer baten kan. Hierbij spore ik hen tevens aan, om toch, in alle schijnbaar hopelooze gevallen, zich niet te vergenoegen met slechts eene proef ter redding genomen te hebben. Hoe vele kinderen, helaas! zullen van eene te spaarzame aanwending der middelen niet het slagtoffer geworden zijn! Liever beproeve men dan alles, wat de ervaring geleerd heeft, dat van nut kan zijn; en, zijn ook alle onze pogingen vruchteloos, dan evenwel behoeft men nog den tijd, daaraan besteed, niet verloren te achten: de gedachte alleen, dat men alles heeft gedaan, om, ware het mogelijk, te redden en te verblijden, zal ons daarvoor rijkelijk schadeloos stellen. Gelukt onze poging, o welk eene blijdschap verspreidt
| |
| |
zich dan niet rondom ons! Welk eene weldadige uitwerking heeft dan de blijmare: ‘het kind leeft!’ op de beangstigde moeder! Zij vergeet dan, als in een oogenblik, alle hare pas doorgestane smarten: hare tranen teekenen nu geene vreeze meer, maar zijn als zoo vele tolken van een dankbaar hart; terwijl zij ons de handen drukt, ons als den redder van haar kind beschouwt. En wij, mijne Kunstgenooten! wij smaken onder dat alles een genoegen, van welks waarde zij alleen een regt denkbeeld kunnen hebben, wien zulks immer is te beurt gevallen. |
|