Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de waarde van het scheikundig onderzoek der minerale wateren, met betrekking tot de beoordeeling van derzelver geneeskrachten.De heilzame krachten der minerale wateren worden door velen in twijfel getrokken, omdat de hoeveelheid vreemde bestanddeelen, welke zij bevatten, zoo gering is, en omdat onder deze nog zoo vele zijn, welke of geene of althans eene zeer geringe werking op het menschelijk ligchaam kunnen uitoefenen: sommige, omdat hetzelve er, door een dagelijksch gebruik, geheel aan gewoon is; andere, omdat zij of geheel of althans bijna volkomen onoplosbaar zijn, en dus ook niet in onze vochten kunnen worden opgenomen. Velen zijn vooral in het laatste gevoelen bevestigd, sedert berg- | |
[pagina 663]
| |
mann, kirwan, klaproth en anderen de meest bekende bronnen onderzocht, en alle derzelver werkzame bestanddeelen met eene groote naauwkeurigheid hebben opgeteekend. Deze scheikundigen tellen, onder de meest voorkomende bestanddeelen, de zoutzure soda, den koolstofzuren en den zwavelzuren kalk. Het eerste zout is van zulk een dagelijksch gebruik, dat de geringe hoeveelheid, in het water aanwezig, geene bijzondere werking hebben kan; de laatsten zijn onoplosbaar, en kunnen, zoo men het opslorpend vermogen des koolstofzuren kalks uitzondert, weinig verandering te weeg brengen; ten zij dezelven, zoo als sommige geneeskundigen dan ook beweren, vooral in die verbindingen, waarin zij in de minerale wateren voorkomen, nog eenige bijzondere, ons onbekende, eigenschappen en krachten bezitten. Wij zijn er verre van daan, dit geheel te willen ontkennen. De geneeskrachten, toch, der verschillende ligchamen, en vooral der zoo zeer zaamgestelde mengsels, welke de natuur aanbiedt, zijn nog te weinig bekend, om hier een bepaald en beslissend oordeel te vellen. Maar ook daarom hebben alle ophelderingen, welke het gestadig onderzoek der natuur ons telkens aanbiedt, eene dubbele waarde, vooral wanneer zij ons in het standpunt bevestigen, vanwaar wij de zaak beschouwen. Van dien aard zijn eenige waarnemingen en aanmerkingen van den beroemden Engelschen natuurkundige, murrayGa naar voetnoot(*), de scheikundige ontleding der minerale wateren betreffende. Dezen scheikundige is het niet ontgaan, dat in de werkzaamste wateren veelal de straks genoemde min werkzame bestanddeelen, in groote hoeveelheid, gevonden worden. Daar men nu de naauwkeurigheid der gedane ontledingen niet wel kon verdenken, dewijl men dezelven aan de ervarenste scheikundigen te danken heeft, | |
[pagina 664]
| |
begreep hij, dat dit verschijnsel van andere omstandigheden moest afhangen; en hij vond weldra in de manier, waarop men de ontleding gewoonlijk doet, en ook moet doen, eene voldoende verklaring. Bij de naauwkeurige scheiding dier wateren, is men genoodzaakt, dezelve uit te dampen; en bij die uitdamping bezinken de koolstofzure en de zwavelzure kalk, als onoplosbare stoffen, niet omdat zij in het water aanwezig zijn, maar omdat zij, gedurende de uitdamping, gevormd worden. Het is, namelijk, door de proeven van berthollet, genoegzaam bevestigd, dat de neiging tot zamenhang of aanklevingskracht een' zeer grooten invloed op de scheikundige verbinding uitoefent, en dat, in een mengsel van verschillende zouten, altijd zoodanige gevormd en uit het mengsel afgescheiden worden, welke zich door onoplosbaarheid kenmerken. Zoodat dan ook uit een mineraal water, waarin, buiten andere bestanddeelen, zoutzure kalk en zwavelzure soda aanwezig zijn, door de uitdamping zwavelzure kalk en zoutzure soda verkregen worden; dewijl, bij eene zekere mate van verdikking van het vocht, het zwavelzuur en de kalk zich in het onoplosbaar gips vereenigen. Ondertusschen wordt door deze opmerking de groote kracht van vele minerale wateren, welke bij de ontleding vooral gips en keukenzout geven, zeer ligt verklaarbaar: zij bevatten, namelijk, niet deze zouten, maar zwavelzure soda en zoutzuren kalk, wier groot vermogen op het menschelijk ligchaam niemand ontkennen zal. - Op dezelfde wijze verdwijnt een groot gedeelte van het keukenzout en den koolstofzuren kalk uit het seltserwater, en maakt plaats voor zoutzuren kalk en koolstofzure soda. Want dat in het seltserwater de koolstofzure kalk niet opgelost gehouden wordt door het vrije koolstofzuur, hetwelk daarin aanwezig is, blijkt daaruit, dat dit water niet troebel wordt, noch kalk afzet, als het lang aan de lucht wordt blootgesteld, en daardoor zijn koolstofzuur verliest. De koolstofzure kalk, welken wij dus | |
[pagina 665]
| |
door de ontleding verkrijgen, wordt alleen uit den zoutzuren kalk en de koolstofzure soda, bij de uitdamping van het water, gevormd, op dezelfde manier als het gips. Met de koolstofzure magnesia is het hetzelfde geval. Zij kan of als zoutzure of als zwavelzure magnesia aanwezig zijn. Ondertusschen moet men niet denken, dat deze onoplosbare zouten nimmer in de minerale wateren aanwezig zijn; dat zij altijd door de ontleding gevormd worden. Men kan dit alleen dán met grond aannemen, wanneer er tevens eene, naar evenredigheid, groote hoeveelheid keukenzout verkregen wordt. In 100 pond spa-water vond bergmann (Opusc. vol. I.) slechts ruim 18 grein zoutzure soda, en meer dan 500 grein koolstofzuren kalk en magnesia. Deze hoeveelheid kan onmogelijk een voortbrengsel der bewerking zijn, dewijl de hoeveelheid zoutzuur, in 18 grein keukenzout aanwezig, veel te gering is, om die groote hoeveelheid kalk en magnesia te verzadigen. In 100 pond Meinberger water, daarentegen, vond westrumb (Phys.-chem. Abhandl. Bd. III. St. 2.) bijna 5000 gr. zoutzure soda, en nog geen 2500 der meergemelde onoplosbare zouten. Hier zijn deze dus zeker ten koste van het keukenzout gevormd, en bevonden zich in het water niet. Die wateren, welke wezenlijk koolstofzuren kalk of magnesia bevatten, bevatten ook veel vrij koolstofzuur. Uit het aangevoerde mag men, met regt, dit gevolg trekken, dat het scheikundig onderzoek ter bevestiging dient van de geneeskrachten der minerale wateren: immers de bedenking, dat dezelve zoo vele krachtelooze bestanddeelen hebben, wordt door de medegedeelde aanmerkingen geheel ontzenuwd. Volgens dezelven, zijn gewoon zout, gips en koolstofzure kalk veel minder, en daarentegen zoutzure kalk en zwavelzure soda veel meer, in de bronwateren aanwezig, dan men tot dusverre meende. Voorzeker behooren deze laatste zouten | |
[pagina 666]
| |
onder de vermogendste geneesmiddelen; zij tasten dikwijls de dierlijke stof geweldig aan, en brengen sterke ontlastingen te weeg, zoodat ontmenging der sappen, en daardoor ontstaande hevige beweging in het vaatgestel, ja zelfs verslapping der vezels en uitputting der krachten, niet zelden op derzelver misbruik volgen. Deze of dergelijke werking hebben ook verscheidene der werkzaamste wateren, wier krachten men zeker niet uit de onoplosbare bestanddeelen verklaren kan, die zij, bij het scheikundig onderzoek, opleveren. Wanneer men zich, daarentegen, die krachtige zouten voorstelt, in eene groote hoeveelheid waters verdund, met prikkelende stoffen verbonden, en dus juist geschikt om zich met de sappen te mengen en tot de verwijderdste vaatjes door te dringen, dan kan men zich ligt een denkbeeld maken, hoe deze soort van geneesmiddelen diene ter algemeene zuivering en vernieuwing des ligchaams. Doch indien deze waarneming ter verklaring dient der werking van sommige der heilzaamste bronwateren, moge zij tevens tot een bewijs verstrekken van de waarde, welke het scheikundig onderzoek heeft, ter beoordeeling van de geneeskrachten der minerale wateren. Schoon toch deze ontleding tot de moeijelijkste onder de scheikundige bewerkingen behoort, is deze wetenschap thans tot zulk eene hoogte gevoerd, dat men, ook in dit stuk, gerust van hare hand het helderst licht mag verwachten. |
|