| |
| |
| |
Mengelwerk.
Aanmerkingen omtrent de Nederlandsche taal, bijzonder met betrekking tot de zuidelijke provincien. Door Mr. W.C. Ackersdijck, Vrederegter te Utrecht.
(Vervolg van bl. 615.)
De boekdrukkunst, in de vijftiende eeuw uitgevonden en al spoedig verbreid, in de zuidelijke provincien niet minder dan in de noordelijke uitgeoefend, heeft ook verscheidene enberijmde of prozaïsche stukken in de Nederlandsche taal bewaard, doch grootendeels kerkelijke of godsdienstige geschriften; en, wanneer men de lijst derzelven, door Mr. j. visser opgemaakt, en door h. jansen in 1809 te Parijs vermeerderd uitgegeven, inziet, zal men bevinden, dat vele van dezelven, te Antwerpen, en ook enkele elders in Braband, als te Brussel en te 's Hertogenbosch, alsmede in Vlaanderen te Gent gedrukt, nog bekend gebleven zijn: en, schoon het eene waarheid is, dat vele bastaardwoorden in die eeuw en vervolgens in de taal zijn ingeslopen, zoo heest zulks vooral plaats gehad in rijmwerken, waarin men het als een sieraad schijnt aangemerkt te hebben; in andere opstellen ontmoet men zulks zoo niet, en, wanneer ik de taal, in de stukken, in Holland en andere noordelijke provincien in dien tijd uitgegeven, vergelijk met die, in de stukken, in Vlaanderen en Braband gedrukt en geschreven, kan ik daarin geen onderscheidend verschil vinden. Immers, in ‘die duytsche Souter gheprent te Delf in Hollant 1480.’ - ‘De ghetiden van onse lieve Vrouwe geprent te Leiden bi Cornelis Kers 1494.’ - ‘Dat leven ons liefs heren Jhesu Christi gheprent te Leiden bi Hugo Janssoen 1498,’ met de voorvermelde te Gent in
| |
| |
1485 gedrukte overzetting van boëthius, met ‘St. Franciscus Souter;’ met de ‘Collatie van den eerwaardigen broeder Henricus van Santen, Gardiaen te Mechelen,’ beiden ‘geprent te Antwerpen bi Henrick Eckert van Homborch’ in de vijftiende eeuw, met de geschreven legenden van St. Catharina en die van St. Barbara, in dezelfde eeuw vervaardigd, onder mij berustende, vergeleken, komt mij de taal in die stukken al dezelfde voor; trouwens huydecoper meent, dat bij de oude Vlaamsche Schrijvers het zuiverst Nederlandsch moet gezocht en kan gevonden worden. (II D. bl. 440)
In de staatsstukken en die van regtspleging verdween ook in de vijftiende eeuw in Vlaanderen en Braband de Nederlandsche taal niet, maar werd in dezelve aldaar vrij zuiver gehandhaafd, niettegenstaande de oppermagt in het huis van Bourgondië was overgegaan, en de Brabanders gaven inzonderheid blijken van hunne voortdurende gehechtheid aan de Nederlandsche taal.
In het eerste deel der Plakkaatboeken van Vlaanderen, gedrukt te Gent in 1559, bl. 304, vindt men een zeer breedvoerig vonnis van ‘Hooftredenaars’ (volgens kiliaan Flandrice quaestores principis) ‘mijns heeren 's hertogen van Bourgoigne van Brabant van Limbourg ende van Luxenbourg Grave van Vlaendren enz. in Hooftredenijnghe ghehouden te Rijssel den 11, 12 en 13 van hooimaend 1471,’ wegens vorderingen, door de ontvangers gedaan ten laste van vergelders van renten te Eekloo, Kaprijke en Lembeke, en in den lande van Waas; - een stuk, in vrij zuivere en met zeer weinig bastaardwoorden vermengde Nederlandsche taal, waaruit blijkt, hoe ver zich die taal toen nog in de zuidelijke provincien uitstrekte.
In Braband gaven Hertog anthonij, de eerste der Hertogen uit het huis van Bourgondië, den 18 Dec. 1406, Hertog jan de IV den 13 Jan. 1415, en philips de I den 23 Mei 1427, hunne blijde inkomsten in het Nederlandsch, welke laatste in het 41ste art. onder
| |
| |
andere beloofde: ‘Dat wy voortaen egheenen Cancellier noch Segeler setten en sullen, hy en zy van onsen rade, die wel Latyn, Duyts en Walsch kan.’ - Philips de II, bijgenaamd de Goede, beloofde bij zijne blijde inkomst binnen Vilvoorden, den 5den Oct. 1430. art. 5. ‘Dat wy in onser absentien ordineren sullen seven waerdighe persoonen, daer den Cancellier of Segheler af wesen sal gheboren van onsen lande van Brabant drye talen connende te weten Latyn Walsche en Duytsche, - ende die vier gheboren wonende ende ghegoet in onsen lande van Brabant; ende die twee ander van onsen raede sulcx als ons ghenoeghen sal, connende de Duytsche tale, den welcken seven wy bevelen sullen dat regiment onser voorgenoemde lande in onser absentien; ende als wy binnen onsen voors. lande van Brabant oft Overmaese syn sullen, dan sullen wy alle saecken onsen voorschreven lande aengaende doen hanteren ende bedriven by raede van onsen geordineerden Brabantschen Raede voorschreven.’ - Zeer aanmerkelijk komt mij dit artikel voor, daar men niet alleen van den Kanselier vorderde, dat hij, behalve Latijn en Walsch, ook Duitsch zou kennen, maar ook van de twee Raden, die de Hertog bij de vijf anderen naar zijn genoegen stellen kon, geene andere vereischten begeerde, dan alleen, dat zij de Duitsche taal zouden kennen, ten duidelijken blijke, hoe men op het gebruik der Nederlandsche taal in die provincie gezet was; en dit artikel is ook zoo herhaald in de blijde inkomsten van alle de volgende Hertogen, tot zelfs in die van Hertog philips den IV (meer bekend als den tweeden) van 5 Julij 1549, en die van Hertog albertus en Hertogin isabella van 24 Nov. 1599, alle te vinden in het eerste deel der Brabandsche Plakkaatboeken, bl. 104 en volg.; zoo als dan ook, de
geheele zestiende eeuw door, de wetten aldaar in het Nederlandsch zijn uitgevaardigd.
Desgelijks vindt men in het hier voorvermelde Plak- | |
| |
kaatboek van Vlaanderen zeer vele wetten en voorschriften in den loop der zestiende eeuw, door of van wege den Landsvorst aldaar gegeven, in het Nederlandsch gesteld; onder andere eene vernieuwde quotisatie van alle de plaatsen, de geheele provincie van Vlaanderen door, tot een' grondslag van de verdeeling der belastingen, onder de benaming van beden als anderzins geheven wordende, genoemd Transport van den lande van Vlaanderen, welke, sedert den jare 1408 niet geschied zijnde, in den jare 1517 werd vernieuwd, waaruit wel mag worden opgemaakt, dat men op alle die Vlaamsche plaatsen te dien tijde de Nederlandsche taal verstond en sprak.
Menigvuldig zijn de Nederlandsche dichterlijke, of liever in rijm vervaardigde, en door den druk gemeen gemaakte, opstellen in de zestiende eeuw.
De onderscheidene Nederlandsche Rederijkkamers gaven hunne rijmwerken in het licht, die onder ons zijn bekend gebleven, en de meesten zijn uit de zuidelijke provincien voortgekomen.
Het was te Gent, in de provincie Oost-Vlaanderen, alwaar in 1539 negentien Rederijkkamers te zamen kwamen en hunne rijmwerken (de oudste, die in druk verschenen zijn) bijeenbragten; en al die negentien kamers waren uit de provincien Zuid-Braband, Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen. Het luisterrijkste feest of zoogenaamd landjuweel der Rederijkers, hetwelk in 1561 gehouden werd, was te Antwerpen; en de Rederijkers, die daar verschenen en hunne, vervolgens in druk uitgegevene, werken bragten, waren allen uit de provincien Braband en Antwerpen. In 1563 was het te Brussel, dat onderscheidene Rederijkkamers hunne werken, die ook gedrukt zijn, bragten; en zeker zullen die allen wel uit dezelfde provincien zijn voortgekomen; doch ik heb die nooit onder het oog gehad. In de noordelijke provincien is het alleen Holland, waar, in de zestiende eeuw. Rederijkkamers vergaderd en hunne rijmwerken gebragt hebben, als te
| |
| |
Rotterdam in 1561, te Delst in 1588, te Leiden in 1596, en weder te Rotterdam in 1598, welke echter allen, de eerstgemelde alleen uitgezonderd, behooren tot den tijd na de oprigting der Republiek, door de nadere vereeniging, in 1579 aangegaan, en daarmede gepaarde afscheiding der zeven provincien van de overigen.
De dichters of rijmers, die hunne Nederduitsche werken in de zestiende eeuw hebben opgesteld en afzonderlijk uitgegeven, behoorden al mede verre de meesten in de zuidelijke provincien te huis. Zoodanigen waren anna bijns, te Antwerpen, omtrent 1522; de maker (wie hij dan ook zijn moge) van de ‘Souter liedekens gemaect ter eeren Gods op alle die Psalmen van David gheprent Thantwerpen bij Symon Cock. 1540;’ matthijs de casteleyn, van Oudenaarde, in Vlaanderen, omtrent 1555; cornelis van ghistele, van Antwerpen, omtrent denzelfden tijd; colijn van rijssel, een Vlaming, omtrent 1561; eduard de deene, van Brugge, omtrent 1567; jan fruitier, die wegens zijne meerdere verdiensten geroemd wordt, waarschijnlijk, schoon zijne nazaten zich in Zeeland hebben nedergezet, een Brabander, wijl zijn eerste werk: ‘Ecclesiasticus oft de wyse sproken Jesu des Soons Syrach in liedekens,’ te Antwerpen bij w. silvius in 1565 gedrukt is; dirk volkerts coornhert, een Hollander, van Haarlem, omtrent denzelfden tijd bekend geworden; petrus dathenus, van IJperen, in West-Vlaanderen, omtrent 1566; philip marnix, Heer van St. Aldegonde, uit Brussel, van 1569 tot 1598; karel van mander of vermander, van Molenbeke, in Vlaanderen, omtrent 1570; peter heyns, van Antwerpen, van 1573; johan baptista houwaert, van Brussel, omtrent denzelfden tijd; philip numan, mede van Brussel, in 1590; hieronijmus van der voort, van Antwerpen, van 1596; dirk adriaansz valcooch, uit de Zijpe, in Noord-Holland, in 1598; en
| |
| |
eindelijk, die toch, schoon in de zestiende eeuw geboren, eigenlijk tot het begin der zeventiende eeuw behooren, zacharias heyns, van Zwol, in Overijssel; roemer visscher en zijne dochters, anna en maria tesselschade; en hendrik laurens spieghel, allen van Amsterdam. Hoe weinigen zijn er onder dezen, welke de noordelijke provincien zich mogen toeëigenen; ja zelfs maar twee of drie, die volstrekt tot de zestiende eeuw behooren; en ik twijfel toch, of men, behalve de hier opgenoemden, wel één, die in aanmerking komen kan, vinden zal.
Niet minder is het aantal van Nederduitsche rijmelooze of prozaïsche werken, in de zestiende eeuw uitgegeven, en onder dezelven zeer velen, zoo niet verre de meesten, uit de zuidelijke provincien voortgekomen; zoo als, menigvuldige uitgaven van gedeelten en van den geheelen Bijbel; - de eerste drukken van de Nederduitsche overzetting der vertaling van luter zijn daar in het licht gegeven; als, van het Nieuwe Verbond in 1523, van het Oude Verbond in 1525, beide te Antwerpen bij hans van ruremonde; de eerste volledige uitgaaf van den Nederduitschen Bijbel volgens luter's vertaling, in 1526, mede te Antwerpen bij jacob van liesveldt, gelijk te zien is in de Boekzaal van j. le long. - Het zou zoo overbodig als moeijelijk zijn, alle de kerkelijke godsdienstige opstellen, geestelijke overdenkingen, opwekkingen, vermaningen, levensbeschrijvingen van Heiligen en dergelijke, in het Nederlandsch in de zuidelijke provincien in de zestiende eeuw uitgekomen, op te noemen; ten voorbeelde strekken deze min bekende: ‘een warachtighe pronosticatie en almanach wt die alderoutste ende warachtigste boeken der astronomie tot dat eynde der werelt duerende ghepractiseert door Steven Wachter astronomyn der stad Covelens.’ - en: ‘Tertullianus tweede boeck tot synder huysvrouwen, orboerlick allen denghenen, die haer totten houwelicken staet voegende schouwen willen den onpays ende clach- | |
| |
ten en meer ander ghebreken daer in schuylende. Ghedruct tantwerpen 1540.;’ - zoo mede de onderscheidene Kronijken, als onder andere ‘die excellente cronike van Brabant van Vlaendren, Hollant, Zeelant ooc die afcomste der hertogen van Ghelre, van dat fticht ende die stadt van Wtrecht, gheprent tot Antwerpen bi Jan van Doesborch 1530.;’ - ‘die edele cronycke van Vlaendren gheprent te Antwerpen by Willem Vorsterman 1531.;’
- ‘die ascoemste ende genealogie der hertoghen ende hertoginnen van Brabant, gheprent thantwerpen by Jan Mollyns 1565.’ en dergelijke; - waarbij men ook moet opmerken, dat jan gymnick, of gymnicus, burger van Antwerpen, uitgaf: ‘Titus Livins dat is de Roemsche historie oft gesten doer Titum Livium bescreven nu eerstmael in onser Nederlantscher spraken ghedruckt thantwerpen by Jan Grapheus anno 1541.’; een werk van meer dan elfhonderd bladzijden in solio, in welks opdragt aan Burgemeester, Schepenen en Raad derzelver stad de uitgever zijnen ijver tot de beoefening der Nederlandsche taal aan den dag legt. - Alleen moet ik nog de volgende Nederlandsche werken van eenen anderen aard vermelden; als: ‘'t scepvol wonders gheprent thantwerpen int jaer 1514.’ Hoe wonderlijk een zamenstel de inhoud van dat boek ook uitmake, huydecoper hield den schrijver van hetzelve, wat de zuiverheid der tale belangt, gansch niet voor den minsten der ouden. De Bijenkorf van den Brabandschen Edelman philip van marnix van St. Aldegonde kwam onder den naam van Isaac Rabbotenu van Loven in den jare 1569 uit; en hij toonde daarin, hoe hij de Nederlandsche taal door en door verstond. Reeds in 1511 werd te Antwerpen gedrukt: ‘'t fundament der medicine ende chirurgien, van den urinen ende andere teeckenen der sieckten, van den cruyden, wateren enz.’ In 1538 kwam te zelfder plaatse uit: ‘den grooten herbarius met alle syn figuren der cruyden,’ herdrukt in 1555, en we- | |
| |
der op nieuw onder dezen titel: ‘Cruydenboeck in den welcken die geheele historie, dat es tgheslagt, tfatsoen, naem, natuere, cracht ende werckinghe van den cruyden niet alleen hier te lande wassende, maer oock van den anderen vremden in den medicynen oorboorlyck enz. met derselver cruyden natuerlyck naer dat leven conterfeytsel daer by
ghestelt, duer Rembert Dodoens medicyn van der stadt van Mechelen van nieuws oversien ende met seer veel schoone nieuwe figueren vermeerdert.’ te Antwerpen bij c. plantijn in 1563, hetwelk in later tijd nog merkelijk verbeterd en vermeerderd, en laatstmaal mede te Antwerpen in 1646 in het licht gegeven is. Intusschen verscheen het ‘Kruytboeck of beschryvinghe van allerleye ghewassen hesteren ende gheboomten van Matthias de Lobel medicyn der Princ. Excen., t' Antwerpen by C. Plantyn 1581.’ De lobel, een Vlaming, van Ryssel geboortig, droeg zijn werk op aan Prins willem van oranje, dien hij noemt ‘stadthouder generael van de Nederlanden, Gouverneur over Brabandt, Hollandt, Zeelandt, Vrieslandt ende Utrecht,’ en voorts aan ‘Schouteth, amptman, burghemeesteren, schepenen enz. der stadt Antwerpen.’ Het is een zeer schoon stuk voor dien tijd.
Omtrent den jare 1566 liet dezelfde onvermoeide plantijn te Antwerpen in druk uitgaan ‘Een cort begryp van den boeck waer af den titel is la maison rustique de M. Charles Estrennes,’ waarvan hij zegt: ‘desen boeck is soo willecom ende aenghenaem geweest by een ieghelycken, die het Fransoisch niet en verstaet, dat menighe my dickwyls vermaent ende verweckt hebben dien weder te laten in druck komen;’ aan welk vermaan hij dan ook voldaan heeft door de vernieuwde uitgaaf van dat werk onder den titel: ‘De landwinninghe ende hoeve van M. Kaerle Stevens ende M. Jan Libaut wt Fransoische spraecke in de Nederduytsche overghefet oversien ende ver- | |
| |
meerdert t' Antwerpen by Christoffel Plantyn 1582.’; en, wanneer men het vergelijkt met het Fransche werk, gedrukt te Parijs in 1570, zal men er zoo veel verschil van hetzelve en vermeerdering van dien in vinden, dat het meer eene navolging dan overzetting heeten mag. - Kunnen de noordelijke provincien zich wel beroemen op zoodanige werken van die eeuw, in het Nederduitsch uitgekomen, over de Kruidkunde en over de Landhuishoudkunde, welke laatste nu eerst door 's Konings wijze zorg een onderwerp van het hooger onderwijs in die taal aldaar uitmaakt?
Gelijk de voorvermelde kruid- en landhuishoudkundige werken voorzien zijn van houdsneê-figuren, zoo heeft zulks ook plaats omtrent anderen, van welke ik, mede om derzelver inhoud, nog de volgenden moet vermelden: ‘Alderhande habyt en cleedinge soo die by onsen tyde ghedragen worden ghestelt nae dleven eerst gedruct te Parys en nu overghesedt in onse Brabantsche tale thantwerpen by Guilliaem van Parys 1570.’; en: ‘De schipvaert ende reysen gedaen deur N. de Nicolai, met een en tsestich siguren naer dleven gedaen. TAntwerpen by Willem Silvius 1576.’
Op het einde der zestiende eeuw heeft de provincie Braband ook een uitvoerig Nederlandsch geschiedkundig werk voortgebragt, hetwelk zoo wel door taal en stijl, (de tijd, waarin het geschreven is, in aanmerking genomen) als door den inhoud, tot nu toe de grootste achting behouden heeft; te weten: ‘Commentarien ofte Memorien van den Nederlantschen staet, handel, oorloghen ende geschiedenissen beschreven door Emanuel van Meteren van Antwerpen.’ De eerste druk van hetzelve kwam toch reeds uit in 1599; en, schoon zulks was te Delft bij jacob cornelis vennekool, het werk behoorde evenwel te Antwerpen te huis, en men erkent in de noordelijke provincien den opsteller voor een klassiek Schrijver uit Braband.
| |
| |
Van de beoefening der Nederlandsche taal in de zuidelijke provincien, in de zestiende eeuw, strekken tot gedenkstukken, (hoedanige de noordelijke provincien in dien tijd niet hebben opgeleverd) de ‘Thesaurus Theutonicae linguae, schat der Nederduytscher spraken, Antverpiae ex officina Christophori Plantini 1573,’ en het ‘Etymologieum Teutonicae linguae sive Dictionarium Teutonico-Latinum studio et opera Cornelis Kiliam Dufflaei’, waarvan de tweede druk reeds in 1588 uitkwam, die door een' derden, ook te Antwerpen bij plantijn in 1599, (welke men voor de beste uitgaaf houdt) en voorts door meer andere uitgaven gevolgd werd. Het werk van c. kilianus, of van kiel, geboortig van Duffel, in de provincie Antwerpen, tusschen Mechelen en lier, noemt huydecoper ‘de eenige fakkel, daar wij onze kaarsen tegenwoordig aan moeten ontsteken,’ en van het eerstgemelde werk van plantijn erkent hij den grooten dienst, vooral waar kiliaan mistast.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|