Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 642]
| |
van kaap Noon tot aan kaap Spartel, en vandaar, langs de kusten der Middellandsche zee, tot aan de grenzen des gebieds van Algiers. De beheerscher van Marokko, dien wij, ouder gewoonte, met den titel van Keizer vereeren, regeert met al de onbepaaldheid van het Oostersch despotismus, dat is te zeggen met volkomen geweld over het leven en eigendom zijner onderdanen. Als plaatsbekleeder des Profeets, of hoofd van het Mahomedaansche geloof in zijn rijk, wordt zijn wil als die des Profeets aangezien; en als de éénige uitlegger des Korans, die niet alleen in godsdienstige, maar ook in staatsaangelegenheden het rigtsnoer des Muzelmans is, heerscht hij zonder eenige beperking. De uitwerkselen dezer naauwe vereeniging van kerk en staat vertoonden zich nooit in een volkomener staal dan in Marokko, alwaar een geleerde en in de Casuïstiek (leer der twijfelachtige gevallen in de zedekunde) bedrevene Keizer in nieuweren tijd, door de scherpzinnige uitlegging eener plaats in den Koran, zich het voorregt toeeigende, om de éénige en algemeene legataris van alle zijne onderdanen te zijn. Dit regt wordt nog altijd naar het goedvinden des regerenden Monarchs uitgeoefend; kunnende deze het eigendom van iederen door den dood afgetredenen persoon, zonder inachtneming van deszelfs laatsten wil of de regten van nog levenden, in bezit nemen. Somtijds wordt den erfgenaam een gering onderhoud uit zijn regtmatig erfdeel toegestaan; maar dikwijls moet hij de gansche erfenis met den rug aanzien. Het luchtgestel, de bodem en de voortbrengselen van Marokko behooren tot de schoonsten der wereld; en grootte, vruchtbaarheid, een volkstal van vijftien millioenen, benevens de voordeelige ligging aan twee zeeën, zouden dit rijk tot eene mogendheid van den eersten rang verheffen, wierd het niet ondergehouden door een stelsel van regering, hetwelk er volkomenlijk op berekend is, de natuurlijke en zedelijke krachten der menschen te verlammen, daar het zoo wel de verwerving van kundigheden als van rijkdommen voor den bezitter gevaarlijk maakt. Den noordelijksten hoek des rijks vormt de berg Atlas, die der Atlantische zee haren naam gaf, en dien de Mooren ‘Jibbel d'Zatute’ of Apenberg noemen. Hij bevindt zich bijna regt tegenover de rots van Gibraltar, en vormt met dezelve de beroemde zuilen van hercules, de grens der | |
[pagina 643]
| |
werken van den Halfgod. Hier verdeelde zijn arm beide bergen, stelde met geweld eene gemeenschap daar tusschen de Atlantische en Middellandsche zeeën, en eindigde daarmede zijne daden. Zeer natuurlijk; want zelfs de kracht der verdichting ware niet in staat, hem verder te voeren. Marokko was voormaals een deel van het Romeinsche wingewest Mauritanië, door de Roomsche aardrijksbeschrijvers, geschiedboekers en dichters als een land geroemd, waar ieder voortbrengsel der natuur in de hoogste volkomenheid, en in grooteren overvloed dan op eenig deel der aarde, voorhanden was. Na de vernietiging van het Oostersche Keizerrijk, werd hetzelve door de Kalifen, mahomed's opvolgers, veroverd, onder welken de Mooren - afstammelingen van de Arabieren en Negers, welke de massa der bevolking van de Barbaarsche staten uitmaken, - de veroveriug van Spanje volbragten. Uit dit land werden zij in het vervolg met eene zoodanige wreedheid verdreven, dat hierdoor zoo wel, als door het verschil van godsdienst, die ingewortelde haat en verachting ontstonden, welke hen sedert bij aanhoudendheid tegen de Christenen bezielt. De naastvolgende onder de staten van Barbarije, aan de kusten der Middellandsche zee, is Algiers. Dit land is vierhonderd-en-zestig Engelsche mijlen (over de 150 uur gaans) lang, en van veertig tot honderd (13 tot 33 uur) breed. Algiers was, even als Marokko, een deel van het oude Mauritanië, en viel, bij den val des Romeinschen rijks, in handen der Grieken, welke in den aanvang der zevende eeuw door de Sarracenen verdreven werden. Na verscheidene omwentelingen, waarin slechts de tiran afwisselde en het volk in slavernije bleef, werd Algiers den Spanjaarden cijnsbaar; van welke opperheerschappij het door den beroemden barbarossa bevrijd werd, die, door de Algerijnen te hulp geroepen, de Spanjaarden verdreef, en, gelijk het in zulke gevallen gewoonlijk gaat, zelf de regering aan zich trok. Barbarossa, om zijne verweldiging te staven, erkende het opperleenheerschap van den Grooten Heer; en dit werd door zijne opvolgers voortgezet, die gewoonlijk uit Konstantinopel gezonden werden, tot in het begin der zeventiende eeuw, toen de Porte, op voorstel des volks van Algiers, aan hetzelve toestond, eenen Bey te kiezen, die eene schatting betalen, den gewonen ced van trouwe afleggen, en met goedvinden | |
[pagina 644]
| |
zijns Divans, of eens uit krijgshoofden bestaanden raads, regeren zou. Algiers heeft inderdaad eenen militairen regeringsvorm verkregen; de Bey wordt door de Janitsaar-officieren, zelfs zonder kennisneming van den Grooten Heer, gekozen en afgezet, en het éénige spoor der afhankelijkheid van de Porte bestaat in een jaarlijksch geschenk van vijf schoone knapen aan den opvolger van mahomed. Het gevolg dezes militairen verkiezingsstelsels is, dat de onderdrukking des volks, hetwelk geene stem in den staat heeft, onder elke afwisseling dezelfde blijft, en dat de gewelddadigheid der soldaten, even als de tirannij van hun schepsel (creatuur), geene grenzen heeft dan die hunner ondeugden en gebreken. Een tiran wordt verworgd, en een andere op den troon gezet, zonder dat het volk zich in het geringste daarom bekommert. De stad Algiers ontleent haren naam van het Arabische woord Algesair, of het Eiland; doordien voormaals een eiland tegenover de stad lag, dat thans met het vaste land vereenigd is. De stad ligt aan de glooijing eens heuvels, en doet zich aan den zeeman op als een wit zeil, omdat al de huizen witte en platte daken hebben. Zij bevat ongeveer honderdduizend inwoners, grootendeels Mahomedanen. Tunis is van het Algiersche gebied door den vloed Zaine gescheiden, en ongeveer driehonderd mijlen (100 uur) lang. Het deelde in het lot zijner naburen, daar het bij opvolging een deel des Romeinschen, Sarraceenschen en Turkschen rijks uitmaakte. De regeringsvorm is thans nagenoeg in elk opzigt aan dien van Algiers gelijk, en dezelfde gevolgen vertoonen zich ook hier. De stad Tunis ligt aan den noordelijken uithoek der golf van Goletta, ongeveer acht mijlen (2¼ uur) van de plaats, waar het oude Carthago lag, waarvan thans nog slechts weinige sporen voorhanden zijn, geen van welke de voormalige grootheid dezer beroemde stad te kennen geeft. De oude Romeinen, die alomme, waarheen zij hunne wapenen voerden, kunstwerken achterlieten, die hun rijk overleefden, en tevens de onverdelgbare getuigen hunner veroveringen bleven, stichtten in Tunis eene van de schoonste waterleidingen der wereld. Zij is negentig mijlen (30 uur) lang, en eenige der bogen, of gewelven, zijn bij de honderd voeten hoog. Nog altijd vervult zij het oogmerk, waartoe zij gebouwd werd, en zal tot in de laatste eeuwen een bestendig gedenkteeken van nuttig- | |
[pagina 645]
| |
hied en pracht opleveren. Voorheen telde men in de stad Tunis eene volksmenigte van tweemaal honderdduizend menschen; doch naar alle waarschijnlijkheid is dezelve thans minder. De stad heeft tien mijlen (3¼ uur) in omtrek, is van muren en torens voorzien, en bezit eene citadel op eenen heuvel aan de oostzijde der stad. Zij ligt tien mijlen van de zee, en de invaart in hare haven geschiedt door een kanaal. Deze stad was sedert langen tijd eene mededingster van Algiers, en met afwisselend geluk met dezelve in oorlog. In de laatste jaren hebben intusschen de Algerijnen, door de dapperheid van Rai hammida, (in het gevecht tegen de Amerikanen gesneuveld) de overhand verkregen. De vierde en laatste staat onder de Barbarijschen is Tripoli. Dezelve is meer dan negenhonderd mijlen (300 uur) lang. Zijne hoofdstad is met muren omgeven, zeer sterk, en heeft eene bevolking van twintigduizend menschen. Tripoli onderging het lot van Tunis en Algiers, en hetzelfde stelsel van regering is den volke opgelegd. Van dit land is, buiten de hoofdstad, weinig naders bekend, uitgenomen dat het van verscheidene Arabische stammen doortrokken wordt, welke, naar de gewoonte dezer zwervende volkskens, met veehoederij en rooverij hun leven doorbrengen. Negentig mijlen (30 uur) oostelijk van Tripoli lag oudtijds de prachtige, door de Pheniciërs gebouwde, stad Leptis, welke met Oran en Tripoli den magtigen vrijstaat van dezen naam vormde, en door eene aardbeving vernietigd werd. |
|