Fransche consequentie. Door John Scott.
Ik luisterde een gesprek af, plaats grijpende tusschen eenige Parijsche jonge lieden, waarschijnlijk ambachtslieden, ten minste uit die klasse. Zij spraken van de buitensporigheden, welke men zeide door de Pruisen begaan te zijn. - ‘Voor een paar nachten brandden zij eene boerderij af te Versailles,’ zeide de een.
‘Ah, b -!’ was het antwoord.
‘En te Meudon haalden zij een bed van onder eene arme vrouw van het dorp, en stalen hare hoenders.’
‘Ah, diable!’
‘Een deel dezer roovers dwong eenen reizenden koopman, met hen van paarden te ruilen; gevende hem een armzalig afgewerkt dier voor zijn' uitnemenden kleinen Normandijer.’
‘Sacristie!’
‘Geen zilveren lepel of vork is voor hen te bewaren in het geheele land.’
‘Peste!’
‘Maar dit is alles nietmetal tegen hetgeen wij in Pruissen deden.’
‘Ah, non, vraiment!’
‘Het is in het geheel zeer natuurlijk, dat zij ons zoo behandelen.’
‘Ah, oui, vraiment!’
‘Maar Frankrijk zal zich wreken.’
‘Avec raisen.’