Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBezoek op het Slagveld.Het eerste bezoek van een slagveld, door iemand, geheel onbekend met tooneelen van deze soort, voert hem welligt meer buiten zijnen gewonen trein van denkbeelden en gevoelens, dan eenige andere nieuwigheid in staat ware te doen. De voorname oorzaak dezer opgewektheid ligt daarin, dat thans in wezenlijkheid zal verkeerd worden, wat bevorens in zijne ziel bestond als eene schaduwachtige, onzekere, maar ontzaggelijke verbeelding. In dit opzigt moge het wel naast over- | |
[pagina 574]
| |
eenkomen met het verlaten dezer wereld, om onze twijfelvolle, maar angstige denkbeelden der toekomstige te verwezenlijken. De schetsen der verbeelding zullen doorgaans blijken gevormd te zijn naar eene schaal van meer in het oog loopende grootheid, en meer van het verbazende te bezitten, dan de waarheid doet kennen: - maar er is iets in onverwachte eenvoudigheid van voorkomen en nederigheid van aanzien, in tegenwerking met ontzettende voorvallen en allergewigtigste uitkomsten, dat misschien, over het geheel, treffender is dan zigtbare monsterachtig- en ijsselijkheden. Op deze wijze althans werd ik getrossen door de vlakte van Waterloo. Geene vertooning, dunkt mij, van slagting, geweld en verwoesting kon zoo aandoenlijk eene werking gedaan hebben, als de geruste, ordelijke aanblik dezer velden, door de zon beschenen, maar digt bezaaid met kleine hoopjes opgeworpene aarde, welke geene zon kon verlichten. Hierop vielen de oogen terstond, - en het hart, van buiten slechts eene kleine opwekking gevoelende, verkondigde zichzelf met te meerdere plegtigheid de ijsselijke voorwerpen, die zich daar bevonden, naauwelijks bedekt met een luttel zands. - Op eene naauwkeuriger bezigtiging, waren de verwoestingen van den slag zeer blijkbaar, - maar noch de doorschotene muren, versplinterde deuren en gescheurde daken der boerenwoningen van La Haye Sainte, hoe verbazend inderdaad, noch zelfs de jammerlijk verbrande overblijfsels van hetgeen het schoone Hugoumont, met deszelfs boomgaard, bloemtuinen, fraai en statig slot, en nederige verblijven voor de werklieden, moet zijn geweest, nu getrossen en overhoop geworpen door eene bezoeking, welke, naar derzelver sporen, iedere mogelijke soort van verwoesting schijnt behelsd te hebben, - alle deze afzigtige trekken van den strijd maakten, op mijn gemoed ten minste, geenen zoo regtstreekschen en onweerstaanbaren indruk, als de aardheuveltjes, welke den gang beletteden, als eene borstwering of eene beschutting, ook wel gezaaid langs het afgezonderd pad, | |
[pagina 575]
| |
in het gras, dat deszelfs zijden bezoomde. Op sommige plekken lagen zij in groote hoopen en uitgebreide rijen; op andere vertoonde zich een enkel; tusschen dezelven strekte een zwart gebrande kring ten bewijze, dat men vuur gebezigd had, om als een onwaardig overschot te verteren, wat ouders beminden, vrienden hoogachtten, en vrouwen liefhadden. De zomerkoelte, welke de takken der boomen schudde, en de toppen der klaver- en stijve distelbloemen bewoog, bragt met zich vuilen stank, nog afschuwelijker voor de ziel, dan voor den beleedigden zin. De voet, die het vogeltje in deszelfs rust in het gras stoorde, verstoorde te gelijker tijd eenig jammerlijk overblijfsel van een menschelijk wezen, - hetzij een stuk van zijn rijke kleed, waarop hij zich verhief, - of van zijne krijgstoerusting, die zijn trots was, - of van het broze maaksel van zijn ligchaam zelf, dat hij als bevalligheid en kracht gevoelde, een oogenblik vóór het een hoop gevoelloos stof werd. Van St. Jean (een dorpje, ruim eene Engelsche mijl of 20 minuten gaans van Waterloo) loopt de weg onmiddellijk naar de hoogte van den aarddijk, op welks hoogte en afloop het voetvolk des Hertogs van wellington in linie werd geschaard. De ruiterij werd, in het begin des gevechts, aan de St. Jean's zijde der hoogte geplaatst. De opgang is gemakkelijk: men bereikt den top onmerkbaar, en het geheele slagveld ligt dan op ééns voor oogen. Deszelfs eensklapsche vertooning doet de werking van eenen schok; en weinigen, geloof ik, zullen bevonden worden de eerste vijf minuten eene enkele vraag te doen. Het punt, vanwaar dit volkomen gezigt des tooneels, zoo dikwijls door de verbeelding geteekend, zichzelf eerst vertoont, is een der belangrijkste, welke het bevat. Het is de top van den aarddijk digt aan den weg, waarover een oude schilderachtige boom hangt, met eenige weinige losse takken, in groteske gedaanten voortschietende uit deszelfs gescheurden stam. De Britsche (waaronder de | |
[pagina 576]
| |
Nederlanders) positie strekte zich uit ter regter en linker hand van den weg, ter lengte van ruim een en drie vierde mijl (meer dan een half uur gaans) langs den top van eene voortloopende lijn van tamelijke hoogten, onmiddellijk tegenover zeer gelijkende verhevenheden op eenen afstand van eene halve tot drie vierde mijl, (een half kwartier uur gaans) langs welke de Fransche armee was geposteerd. Het tusschengelegen veld en de glooijing van onzen aarddijk vormde het slagveld. De boom, reeds gemeld, staande op de verhevenheid boven den hoogen weg van Brussel tot Charleroi, duidt het centrum aan onzer positie; en, de Hertog van wellington het grootste gedeelte van den dag nabij denzelven geweest zijnde, draagt hij den naam van den Boom van Wellington. Ik vond hem zeer geteisterd door kogels, zoo wel schroot als musketkogels, welke allen uitgegraven waren door bezoekers. Deszelfs takken en stam waren, als gezegd, geweldig gehavend. Hij behield echter nog leven en groei, en zal waarschijnlijk, gedurende vele volgende jaren, het eerst begroetende teeken voor onze kinderen en kindskinderen zijn, die, met de gewaarwordingen van een heilig gevoel, hunne oogen komen weiden op dit tooneel der bedrijven van hunne voorouders. Een kort eind wegs naar beneden van dezen boom, digt bij den weg langs houdende, is de boerderij van La Haye Sainte. Hier zag ik, voor de eerste maal in mijn leven, eene proef van hetgeen de oorlog te weeg brengt in de woningen van den vreedzamen. De tuin was een woeste hoop; de heggen waren uitgerukt, beschuttingen neergeworpen. De deur was door en door geschoten met allerlei wapenen, en leverde een allertreffendst bewijs der woede van den aanval, en des bepaalden besluits van de verdedigers. Deze post werd, na eene allerdapperste verdediging door de afdeeling, aan welke zij was aanbevolen, door den vijand overweldigd, en elke levende ziel in het gebouw met de bajonet doorregen. De ligging der plaatse moet dit tot | |
[pagina 577]
| |
een zeer ontrustend voorval hebben gemaakt. De werf opgaande, werd het aanzien van jammer en verwoesting nog verschrikkelijker; de daken van schuur en woonhuis waren herschapen in louter gaten, door bommen en kanenskogels; de ramen waren afzigtige wrakken, geen enkel glas heel gebleven zijnde - de roeden alle gebroken, en de brokken op de jammerlijkste wijze neerhangende. - Van de werf trad ik in een' besloten boomgaard: hier was het gevecht verschrikkelijk hevig geweest: het papier der verschotene patronen lag nog dik op den grond, en de hoofddeksels der soldaten lagen verstrooid, de meeste gaten hebbende, door welke de dood der dragers was ingegaan. Het hart poogde het oog te wederspreken, wanneer het laatste getuigde, dat aan deze ellendige brokken vilt of leder de rottende overblijfsels der hoofden van menschelijke wezens vastzaten!... In dezen boomgaard waren de boomen veelvuldig, en over het geheel zeer tenger; maar noch mijn reisgenoot, noch ik-zelf, schoon wij opzettelijk een regelmatig overzigt hielden, kon éénen vinden, die het ontgaan was om door een' kogel getroffen te worden. Eene menigte kleine hoopjes van versch opgeworpene aarde ontsierden het aangename groen van dezen boomgaard, - welken wij verlieten door eene gemaakte opening in deszelfs heining, waardoor de Franschen eenen geweldigen doorgang hadden bemagtigd, onder eene hagelbui van kogels, met de punt der bajonet. De bloeijende takken hingen nu schoon en stil over de overblijfsels der slagting en de teekenen der beroering.
Bij het rijzen van den weg naar de herberg La Belle Alliance, kwamen wij, denzelven in eene linksche rigting overstekende, welke naar de stelling der Franschen leidt, op de plaats, gedeeltelijk beschut door een' zandheuvel, waar buonaparte stond, toen hij het meest voorwaarts was gekomen, en den laatsten aanval | |
[pagina 578]
| |
zijner garde bestuurde. Ons thans omkeerende, en terugziende naar de Engelsche stelling, ondekten wij, dat de uitgestrektheid van het veld ter andere zijde van den weg van La Haye Sainte, opwaarts naar den aarddijk, van Wellington's Boom gescheiden door hetzelfde gemeene spoor, het tooneel was geweest van nog verschrikkelijker strijd, dan eenig ander, tot dusverre opgenomen. Hier was het, dat de Keizerlijke garde aanviel op de heg, waar de Hooglanders en de Schotsche grijskleppen stonden, - en ook hier was het, dat zij geslagt werden! Van deze zijde was het desgelijks, dat de Pruisen kwamen, de alreeds geslagene Franschen verplettende. Hier lagen de grafheuvels in ontzettende menigte - en kuilen, bevattende honderden van paarden. Bajonetscheden, stukken van kasketten en kleeding bedekten den grond. Van La Belle Alliance gingen wij, den aarddijk van de Fransche positie kruisende, linksaf naar de Engelsche linien, tot dat wij de overblijfsels bereikten van Hugoumont, een' sterken voorpost van den Britschen regtervleugel, en verdedigd door eene kleine afdeeling der Engelsche garde en Hanoverschen, in weerwil van de geweldigste pogingen des vijands ter vermeesteringe. De zachte helling, door een' schoonen boomgaard, naar het kasteel van Hugoumont vertoonde de bekoorlijkste landelijke beelden, op het naauwst vereenigd met de ondubbelzinnigste kenmerken van schrik en dood. De gebouwen van Hugoumont waren oneindig meer verbrijzeld, dan zelfs die van La Haye Sainte. Zij behooren aan een' man van aanzien, die, vóór den slag, te dezer plaatse een der vermakelijkste en vreedzaamste verblijven, welke de verbeelding zich kan voorstellen, bezat. De tuin, met bloemperken en lanen in den ouden stijl zorgvuldig aangelegd, was de hoofdpost der Engelsche garde, die hardnekkiglijk de woedende aanvallen der sterke kolonnen volks, door den vijand tegen deze, telkens van nieuws versterkte, stelling gerigt, weerstonden. Deze aanvallen waren het begin van den slag, en werden, in den | |
[pagina 579]
| |
geweldigen trant van buonaparte, met telkens vermeerderde hulpmiddelen herhaald; doch alles steeds ten volle vruchteloos. Op één punt strekten de schrikkelijkste verwoestingen ten bewijze van het geweld, door den vijand gebezigd, om zich eenen doorgang te banen: boomen waren geveld en kruiswijze gelegd ter verdediginge - en op eene enkele plek, eene stip als 't ware, vijftig lijken opgehoopt, allen daar gevallen. Niet verre vandaar vindt men eene zwarte, gebrande ruimte, alwaar zeshonderd menschelijke ligchamen, te dezer plaatse gevonden, werden verzameld en verbrand. In den loop des gevechts geraakten de gebouwen in vlam - en, in 't kort, dit geheele veld scheen het tooneel te zijn geweest van eenig bovennatuurlijk kwaad - eene viering van helsche plegtigheden - of eene openbaring van hemelsche wraakbetooning! Van wederzijden in dezen veldslag werd nagenoeg geen kwartier, of lijfsgenade, geschonken. |
|