Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAan den Redacteur der Vaderlandsche Letteroefeningen.Mijn Heer!
Nadat ik in een rustuur een dichtstuk had gelezen met een aantal kunstige vloekwoorden op napoleon, alsmede het dichtstukje van den begaasden Heere warnsinck: Aan de Vaderlandsche Dichters, in No. V. van uw geacht Maandwerk, - en tot mijn gewoon akkerwerk wedergekeerd zijnde, beklaagde ik, terwijl mijne hand den ploeg bestuurde, | |
[pagina 555]
| |
den geest des tijds, om aanhoudend te vloeken en te schelden, en zulks door velen te hooren bewonderen. Ziedaar, Mijn Heer, den oorsprong van het nevensgaande stukje, met welks plaatsing Gij eenen jeugdigen Landman in een eenzaam dorpje aan den kronkelenden oever des Rijns zult verpligten, die enz. O. S.
PS. De Steller belijdt openhartig, punct en comma niet op de regte plaats te kunnen zetten: hij liet die daarom meest weg, en verzoekt zulks den Redacteur, die dit zeker een' Boer niet zoo kwalijk neemt als een' Geleerde. Aan de vaderlandsche dichters.
Dank, Apollo's lievelingen!
'k Hoor verrukt uw zangen aan;
'k Voel mijn' boezem driftig slaan;
'k Waag het ook, uw' lof te zingen,
Wijl ge ons op uw keurig riet
Onnavolgbre toonen biedt.
Nederlands begaasde Dichters!
Ja, verhoogt uw' rang en naam.
Dat geen vreemdling u beschaam'.
Blijst der menschheid steeds verlichters;
Bovenal de hartetolk
Van dit zacht, goedaardig volk.
Streelt aanhoudend luistrende ooren,
Hier in hoogen, achtbren sland,
Dáár op 't afgezonderd land;
Ieder moet uw zangen hooren;
Hij ook, die den akker ploegt,
Vroeg en laat volijvrig zwoegt.
Doet uw' roem en luister groeijen;
Hier als de eik, in grootschen stand,
Dáár gelijk de berk in 't zand.
Laat de koudste borst ontgloeijen
Door uw gaven, zang en toon:
Ook het veldviooltje is schoon.
Wie toch zou onze Eeuw niet roemen,
De Eeuw van feith en bilderdijk?
Aan de poort van 't DoodenrijkGa naar voetnoot(*)
Plukt men ook nog keur van bloemen.
Grijze Dichters, zwijgt toch niet!
Zelss de landman mint uw lied.
| |
[pagina 556]
| |
Klinke uw zang tot aan de wolken,
Zacht, verheven, godlijk schoon,
Roerend, soms op Englentoon.
Laat, beschaafd Europe! uw volken
Roemen hunner Dichtren lied:
Holland vreest hun glorie niet.
Roemt Europa's wakkre Helden;
't Menschdom staart hun dankende aan;
Laat uw lied hunn' naam en daan
't Laatste nageslacht vermelden,
Tot der volken roem en eer:
't Menschdom zucht in 't stof niet meer.
Word' de lof der alexanders,
Bluchers, wellingtons vermeld,
Naast oranjes jongen Held
Met zijn dappre Nederlanders,
Schrik van hem, die hen ontvlood
Als de nacht het morgenrood!
'k Bied uw kunstvermogen hulde,
Waar gij Helden grootsch verheft;
Doch, wanneer uw vloek hem treft,
Die ons hart met schrik vervulde,
Ach, vergeef mij, Dichtrenkoor!
Vloeken kwetst altijd het oor.
Zou die vloek nu nog behagen?
't Vrije Europa beeft niet meer
Voor een' wreeden Opperheer.
Wanhoop moet zijn ziel doorknagen;
Daar hem ieder golfslag zegt:
‘Sidder! eischte 't menschdom regt.’
Laat ons, wars van vreemde zeden,
Snood bedrog en ijdlen waan,
Op der Vadren voetspoor gaan,
Trouw aan pligt en heilige eeden:
Dan, dan duldt me in 't Hollandsch lied
Schrikbre vloek- en wraakbeê niet.
Leeft, Apollo's lievelingen!
Immer blaak' die heilge gloed;
Immer stroom' die volle vloed,
Om voor 't Vaderland te zingen!
Dat gij lang uw hemelsch lied
Aan het luistrend Neerland bied't!
|
|