| |
De pantoffel-taktiek, of de kunst om de mannen onder het juk te brengen.
(Vervolg en slot van bl. 497.)
Nergens in de natuur raken de uitersten elkander inniger dan in de vrouwelijke keel, ten ware men het vrouwelijk gemoed uitzonderde. Zij is even geschikt, om de hardste en raauwste wanklanken, als de zachtste en zoetste welluidendheden voort te brengen. In beide gevallen is zij een zeer werkzaam wapen, wanneer zij met beleid tegen het mannelijk oor gerigt wordt.
Er zijn zekere snijdende en scherpgepunte fluitjestoonen, welke het sterkste trommelvlies in staat zijn te doorboren, en den man slechts de keuze laten tusschen verdooving en snelle vlugt. Zijn wij nu door de natuur met eene aldus georganiseerde keel uitgerust, zoo moeten wij denzelsden regel in acht nemen, welken ik voor het gebruik der tegen de oogen en den neus des mans gerigte wapenen heb voorgeschreven. Wij moeten den bijstand eener radde tong daarmede verbinden, en deze beide geallieerden even zoo krachtig als onverhoeds tegen den oproerigen echtgenoot rigten. - Het is waar, ik heb eenen halsstarrigen booswicht gekend, die zich in zulke gevallen van een zeker tegengif bediende, daar hij, zoodra zijne vrouw hare mondbatterij tegen hem spelen liet, eene kindertrompet en rateltje in beweging bragt, en in diervoege het snijdende der vrouwelijke keel eenigermate te dempen en te verstompen wist. Doch gewoonlijk nemen de mannen in zulke gevallen liever de wijk, dan dat zij zich aan het gevaar blootstellen, met doofheid of dolheid geslagen te worden.
Ook bij deze wapensoort moet ik, intusschen, het boven gezegde herhalen, dat zij het teedere en met regt zoo genaamde schoone geslacht ter ontsiering strekt, en slechts diegenen is aan te bevelen, welke zich niet boven de cathegorie der vischwijven kunnen verheffen.
Schooner en glansrijker is de zege der pantoffel, wanneer
| |
| |
de vrouwelijke keel met de tooverij van Filomele op het mannelijke oor werkt. Niets is zinrijker bedacht dan de fabel van de Sirenen en de reisgenooten van ulysses. Gelijk dezen, door de zoete tremblanten dier melodieuze zeemonsters, van het boord des schips in de ondiepte gelokt werden, zoo zijn ook wij in staat, door de betoovering onzer stem, den echtgenoot van zijne ingebeelde hoogte in den afgrond der pantoffel-heerschappije neder te rukken. En inderdaad, ik zou den ongevoeligen willen zien, die niet zijnen laatsten daalder voor eene Turksche shawl weggaf, die niet zijnen laatsten zilveren lepel voor eene Merinos verzette, en zijn' goeden naam daarbij, wanneer wij onze bede met de fluittoonen eener mara en catalani voordragen! Het doet mij daarom steeds eene regt innige vreugde, wanneer ik getuige der zege ben, welke hier of daar eene Sirene op de bedenkelijkheden en koude redegronden hares mans behaalt; en, zoo menig rijke wellusteling de vrijheid of de deugd eener schoone vrouwe door zijn metaal waant te koopen, zoo kunnen wij met grooter regt beweren, dat wij de vrijheid, de deugd, en zelfs de rede der mans door het metaal onzer kele weten om te koopen.
Hoe nu dit wapen te gebruiken zij, zal ik terstond aantoonen, daar ik tot de hoogere vrouwelijke taktiek overga, namelijk tot de kunst om de mannen te bekirren, te betooveren, te ontwapenen, te boeijen, en geboeid onder de pantoffel te brengen.
De grondslag dezer hoogere krijgskunst is de vrouwelijke schoonheid. Zij is dat wapen, hetwelk het vrouwelijke geslacht altijd van de zege over het mannelijke verzekeren zal. De ruwste kannibaal wordt door haar verzacht en getemd; en, zoo hercules zijne knods en zijne leeuwenhuid wegwierp en een spinrokken aangreep om haar te huldigen, zoo rinaldo's kracht door armida's bekoorlijkheden vastgetooverd wierd, ja zoo de moordzuchtige mars zelf in de banden van cytherea smachtte, dan ken ik niets, hetgeen de kracht der schoonheid treffender verzinnelijkt, ten zij misschien de allegorie van den leeuw, op wiens rug de kleine scherpschutter amor rijdt.
Dan, vergeten wij toch niet, mijne bekoorlijken! dat de schoonheid een dood kapitaal is, wanneer wij daarmede niet
| |
| |
te woekeren, wanneer wij ze niet tot eene munt weten te stempelen, waarmede wij de vrijheid der mannen koopen.
Wat zeg ik? Een dood kapitaal? Ach, mijne vriendinnen! - Schoonheid, zoodra zij niet met slimheid gepaard gaat, gelijkt een doodelijk wapen in de handen eens onervaren kinds, hetwelk zich maar al te gemakkelijk tegen deszelfs eigene borst rigt. - o, Laat het zich diep in uwe zachte zielen inprenten, mijne jongere vriendinnen! dat er geen verderfelijker geschenk des hemels, geen grooter vloek bestaat, dan juist die onergdenkende schoonheid, welke geene Argusoogige slimheid tot wachter heeft. Want gelijk de gejaagde ree, gelijk de onnoozele duif, wordt zij van alle jagers met netten omzet; alle mannen, begeerig naar vangst en buit, verklaren haar den oorlog.
De slimbeid alzoo is het, welke met de schoonheid in verbond moet treden, niet alleen om haar tegen aanvallen te behoeden, maar ook om haar de zege te helpen bevechten. En juist de regelen dezer vrouwelijke slimheid zijn het, welke ik thans, onder den titel: vrouwelijke temkunst, toegepaste koketterij, of pantoffel-taktiek in den hoogeren zin, zal voordragen.
Het gansche geheim der vrouwelijke temkunst berust op de grondstelling: ‘Werp de schoonheid den wellustigen man niet als een lekker beetje voor, maar beschouw ze als een lokaas om de mannen te vangen.’
Bedenkt, mijne jonge vriendinnen! dat verzadiging het graf der liefde is. - Laat uwe mans daarom meer smachten dan zwelgen, meer begeeren dan genieten; en, wanneer gij hun genieten laat, zoo vergunt hun slechts, aan den beker des genots te leppen, niet, denzelven met volle teugen te ledigen. - Eene schoone vrouw, die zoo dwaas of hartstogtelijk is, haren man tot zwelgerij te verwennen, gelijkt eenen onzinnigen verkwister, die het zijne in eene week glad uitgeeft, en voor den overigen langen levenstijd gebrek lijden of bij anderen borgen moet. Zoo oogst ook zij voor den geheelen overigen huwelijkstijd niets dan onverschilligheid, verveling, walging en verdriet; de nimbus harer schoonheid is verdwenen; aan het genot is de saus, aan de bekoorlijkheid de prikkel, aan het vrouwelijk wapentuig de punt ontnomen; met één woord: zulk eene dwaze vrouw heeft zichzelve ontwapend, hare heerschappij ligtzinnigerwijze uit de
| |
| |
handen gegeven, en zich tegen de majesteit der pantoffel grovelijk bezondigd. Gij moet met uwe gunstbewijzen woekeren, mijne jonge vriendinnen! Gij moet over uwe aandoeningen waken en heerschen. Iedere blik, iedere zucht, iedere handdruk, iedere kus zij een welberekende aanval op de vrijheid des mans. Eenen stormenden aanval moet gij lang door het zegerijk geweld uwer oogen afkeeren; den hoogsten prijs der liefde slechts den geknield biddenden toestaan, die onbepaalde onderwerping belooft, de heerschappij der pantoffel plegtig erkent, en door dierbare offers en onderpanden garandeert. Zoo zult gij voor den man steeds in de glorie der schoonheid pralen, schoon ook de griffel des tijds reeds lang voren in uwe gladde wangen gegroesd heeft.
En nu nog eenige bijzondere taktische regelen en geheimen.
De ziel der vrouwelijke temkunst is de kunst om te bedriegen, of de veinskunst. Veinzerij is de dochter der slimheid; of veeleer, zonder haar is de slimheid een onding. Het zou niet moeijelijk vallen, deze stelling even zoo scherpzinnig als geleerd uit elkander te zetten. Doch het is te hopen, dat mijne schoonen van hare waarheid te innig doordrongen zijn, dan dat ik zou noodig hebben, mij bij zoo in het oog loopende praemissen op te houden. - Dit alzoo aangenomen zijnde, is de vraag: hoe bedriegt men de mans?
Om dit doel te bereiken, moeten wij ons, voor alle dingen, van twee magtige bondgenooten verzekeren. Deze zijn de trotschheid en de ijdelheid des mans. De eerste winnen wij zeer ligt door de, reeds boven gemelde, kunstgreep, dat wij den man, terwijl wij hem regeren, steeds in de meening houden, dat hij ons regeert; dat wij derhalve alle offers, welke hij ons moet brengen, niet als blijken zijner gehoorzaamheid, maar als blijken zijner grootmeedigheid, niet op eenen gebiedenden, maar op eenen vleijenden, biddenden toon, van hem vorderen. - Doch zijne ijdelheid koopen wij daardoor om, dat wij hem in den waan versterken, dat al ous streven slechts daarheen gerigt is, hem te behagen; dat zijne liefde de éénige afgod is, aan welken wij ons met lijf en ziele offeren. Hebben wij ons dus van de Hooge Geallieerden verzekerd, zoo trekken wij met alle wapenen der schoonheid tegen hem te velde, en de zege kan niet lang twijfelachtig blijven.
Laten wij de zaak door een voorbeeld ophelderen.
| |
| |
Wij wenschen een nieuw, kostbaar kleed, een modern servies, een elegant rijtuig, of iets dergelijks, te bezitten. Onze wensch vindt in de eigenzinnigheid des mans, in zijne berekenende gierigheid, eenen hardnekkigen wederstand. Hoe vatten wij het aan, om onzen wil door te zetten?
Vooreerst rukken wij met de geheele sterkte der vrouwelijke welsprekendheid tegen hem aan, stelien alle de gronden in slagorde, waarom wij bij die en die niet kunnen achterstaan enz. enz. enz., versterken ze door de gansche kracht der welluidendheid, waarvoor onze stem vatbaar is, door die zoet indringende accenten, welke onze bede zoo onweerstandelijk maken, inzonderheid wanneer wij ze in de aanspraak: mijn lieve, goede man! mijn eenige, zoete engel! mijn beste jongen! en dergelijke gebruikelijke liesdetitels kleeden, - te gelijk laten wij eenige brandraketten uit onze oogen op hem spelen. Doen dezen nog geene werking, zoo breken wij met het zwaar geschut tegen het eentrum op, en brmden een' kus op zijne lippen af. Blijst hij desniettemin in zijne oude stelling, zoo laten wij eene verdekte batterij van zuchten tegen zijn hart spelen. Thans, eindelijk, is hij gereed om te kapituleren, kust onze hand, vraagt verschooning voor de aangedane beleediging, en smeekt om vergeving en amnestie. - Toegestaan; en eene teedere omarming is de prijs zijner gehoorzaamheid. - Zoo, mijne vriendinnen! moet hij ieder gunstbewijs door offers koopen. Zoo, mijne vriendinnen! moeten wij de wapens der schoonheid gebruiken, om der pantoffel steeds nieuwe zegeteekenen te bevechten.
Doch gesteld, alle onze kunstgrepen lijden schipbreuk op de steenharde onverzettelijkheid des mans. Dan, mijne lieven! blijft ons niets meer over, dan onze reserves te doen opmarcheren, en eenen beslissenden slag tegen eene nog onbezette zwakke zijde des vijands te wagen - ik meen, zijn medelijden. De reserves bestaan in tranen, flaauwten, zenuwtrekkingen en krampen, welke wij in stormmarsch tegen hem doen aanrukken.
En met deze wapenen, mijne vriendinnen! zegevieren wij gewisselijk, zelfs dán, wanneer ons de wapenen der schoonheid mangelen.
Laten wij ons ook geenszins door de eerste, mislukte proeve afschrikken, maar toonen wij ons even groot in ons laat- | |
| |
ste wapentuig, aanhoudendheid en volharding, zoo zullen wij gewis eindelijk het schoone doel bereiken.
Dit, mijne beminnelijken! zijn de grondstellingen der toegepaste vrouwelijke taktiek, welke ik u beloofde voor te dradragen. En hier sluit ik deze voorlezing met den opregten wensch, dat zij dienen moge, om de heerschappij der pantoffel spoedig over de gansche aarde te verbreiden! |
|