dacht: ‘Hebt gij niet dikwijls oorden betreden, waar een groot verschijnsel iets verhevens gewerkt had, en zijt in eerbied of verrukking opgeheven geweest, schoon gij noch verschijnsel, noch werking zaagt?’ - Ik ging mede. Het berouwde mij niet.
Wij stonden aan den oever des Rijns, nog eenige honderd schreden voor zijnen val. Wij stonden in dikke duisternis gehuld, in den onzaligen toestand der ziele, die zonder licht is. - Doch slechts voor eenen korten tijd: daar - hoe kan ik u dat beschrijven? Had het iets van de werking eener grootsche muzijk?...Wilt gij met de werken der stervelingen de werken des Oneindigen vergelijken! - Wat ik hoorde, was den donder gelijk, die, met het bruisen des geweldigen storms, bij aanhoudendheid over ons hoofd rolt. Het werkte zoo op mijne ziel, dat ik had mogen nedervallen en aanbidden. Mijn man had zijnen arm om mij geslingerd, hield mijne hand vast aan zijne borst gedrukt, en riep uit: ‘God! dat is groot! en ook wij zijn uw werk!’ - In een oogenblik werd het voorhangsel van elkander gescheurd; eene heilige stem riep in mijn binnenste: ‘Er zij licht, en het was licht!’ Snel, als bliksemstralen, vlugtte de nevel, door de pijlen der zon vervolgd, in het gebergte terug - en de Rijn bevochtigde de bloemen aan den gindschen oever.
Vrij, in stille opgeruimdheid - het beeld onzer jeugd - kwam de spiegelgladde stroom van Scha hausen nederwaarts, aan beide zijden zijner baan door eerwaardige rotsen tegen stormen, gelijk wij door ernstige, maar lievende ouders, beschut. Niet vermoedende, wat hem voor de deur stond, speelden zijne golven, juist tegenover ons standpunt, vrolijk en dartel in menlgvuldige bekoorlijke gestalten. Er verhieven zich steenen in verschillende vormen uit de bedding van den vloed; de zilveren golven sprongen tegen dezelven op, en vormden allerhande kleine, liefelijke kaskaden, ieder met een' krans van de levendige kleuren der gebrokene zonnestralen omringd. - En nu - eenige schreden verder: daar stortte het vrolijke, onbeschrijfelijk schoone leven - diep, diep in den afgrond neder! Met ontzettende kracht vlogen de verbrijzelde golven, als de vertwijseling, tegen de wolken op! - Opgelost in stof, zonken zij, der zonne tegenover, met den heerlijken boog des vredes als met de kroon der overwinning versierd, in het stille dal neder, om andere golven te