Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVertrek der Engelschen uit Brussel naar den slag van Waterloo.Het was één uur des morgens van den 16den Junij 1815, dat het geluid des waldhoorns door de straten van Brussel weergalmde, den soldaat tot de loopplaats oproepende. Bevorens waren orders uitgevaardigd, dat elk zich in gereedheid moest houden om uit te trekken. Het trof vele duizend ooren; maar, schoon het nog duister was, zoo wekte het ditmaal weinigen uit den slaap. De Officiers der armee waren in drukte geweest om zich gereed te maken, gedurende al den tijd des avonds, sedert zij last ontvingen om zich marschvaardig te houden. Te Brussel was de onrust en angst in alle harten: ieder huis was het tooneel van scheidingen, niet min teeder en smartelijk om de korte gemeenzaamheid, welke was voorafgegaan. De jonge lieden, | |
[pagina 527]
| |
die niet zeer zorgvuldig geweest waren, liepen heen en weêr, om zich allerlei noodwendigheden voor den marsch te verschaffen. Bloedverwanten en bijzondere vrienden, tot verschillende regimenten behoorende, snelden voor een oogenblik te zamen, om elkander de hand te drukken en met wederkeerige vertrouwde kommissien kortelijk te belasten, welke de overblijvende had te volbrengen. Het gezigt van Brussel, terwijl de troepen bijeenkwamen en zich in hunne gelederen begaven, wordt beschreven als allerbijzonderst en treffend. Het kon niet missen zoo te zijn. De duisternis maakte spoedig plaats voor de eerste morgenstralen van den zomerschen hemel; maar de kaarsen bleven nog aanhoudend door de ramen schijnen, toonende, dat er niemand dien nacht zich had ter rust begeven; en derzelver bleeke glans, naarmate de morgen vorderde, gaf een melankoliek, ziekelijk aanzien aan de straten, wel strookende met het gevoel der aanschouwers, die zich verzamelden om vlugge en wakkere lieden te zien in den dood gaan. Het licht was naauwelijks toereikend, voor de marsch begon, om de aangezigten te onderscheiden; pluimen, vaandels en bajonetten was bijna alles, wat men kon ontdekken. Men liep af en aan, en verzanelde en rangschikte zich in een nevelig duister. Officers te paard kwamen eensklaps voor den dag uit de diepe schaduwen, die in de verte lagen verspreid; luid geschreeuw werd gehoord, veroorzakende eene verwarring, die echter spoedig in krijgskundige geregeldheid eindigde. Vrouwen, die te huis asscheid genomen nadden, konden zich hiermede niet te vreden houden, maar begaven zich naar buiten, en stonden in ligte, onachtzame kleeding op de hoeken, waar zij wisten, dat hare vrienden moesten voorbij komen, - bijna beschaamd over hare gewaarwordingen, maar buiten staat den wensch te weerstaan, om nog een' blik te gewinnen, en nog een' handdruk te ontvangen. Onze Ofsiciers spreken met geestdrift van de Brusselaren, | |
[pagina 528]
| |
bij welken zij zijn gehuisvest geweest. Één werd omhelsd door zijnen hospes op het oogenblik des vertreks, en gedrongen te beloven, dat, zoo eenig voorval hem naar Brussel terug mogt voeren, hij zou wederkeeren in hetzelfde huis, waar hij lang op de vriendelijkste wijze was onthaald. De belofte werd gehouden: slechts één dag verliep, alvorens de Officier weer voor de deur van dezen goeden burger stond. Hij vertoonde zich bebloed, uitgeput en benaauwd: zijn noodiger ontving hem met opene armen: ‘Nu,’ zeide hij, ‘hebt gij mij voor altijd tot uw' vriend gemaakt; want gij hebt uwe belofte gehouden, en getoond, dat gij staat maakte op mijne opregtheid.’ Iedere mogelijke oplettendheid werd dien Officier bewezen, gedurende verscheidene maanden zijner langzame herstelling; en er was geene mindere kieschheid in de wijze, als hartelijkheid in de neiging, die dezelve voorschreef. | |
Wellington bij Quatrebras.Kort na drie ure ('s namiddags) reed de Hertog van wellington naar dat gedeelte van het slagveld, hetwelk onmiddellijk aan het dorp Quatrebras ligt. Hij werd gevolgd door zijnen staf, die echter niet zeer talrijk was. Hij hield eenige roeden in het front des 92sten regiments stil, blootgesteld aan een zeer hevig vuur van kogels en druiventrossen. Hij sprak weinig of niets: zijn blik was die van een volkomen bedaard, maar ernstig en misschien eenigzins bezorgd man. Hij zag met inspanning naar verschillende deelen van het veld, waar gevuurd werd, en haalde dikwijls zijn horloge uit, alsof hij de aankomst berekende der regimenten, die nog gewacht werden. Hij zeide omtrent dezen tijd iets, wanneer de kavallerij mogt verwacht worden. De kogels, intusschen, boorden en vlogen in en langs den grond, waar hij stond. Hij was niet lang op het veld geweest, of de arm van een' Officier, met wien hij zoo even in gesprek geweest was, werd weggenomen door een' kogel. De lijder werd terstond weggebragt, - maar zijne Lord- | |
[pagina 529]
| |
schap werd niet bespeurd eenige acht te slaan op het onaangename voorval. Men houdt het voor eenen goeden en zelfs menschlievenden regel, op deze schijnbaar onachtzame wijze te handelen, in zoodanige omstandigheden, waarin noch moed noch tijd moeten verspild worden: al de verligting, welke men den gekwetsten kan geven, is, voor hen te zorgen, - en uitdrukkingen van medelijden, of zelfs het minste blijk deszelven, zou slechts de aandacht aftrekken, en misschien den moed benadeelen. Kort na dit voorval steeg de Hertog van zijn paard, en, zijnen staf hetzelfde bevelende te doen, zat hij voor een' kleinen tijd neder op den grond. De regimenten, naarmate zij aankwamen, marcheerden het veld binnen, langs den weg, waar zijne Lordschap zich bevond; de kogels vlogen onophoudelijk onder hen; één nam den knapzak van den schouder eens gemeenen; hij vloog tot eenen aanmerkelijken afstand, maar de man liep hem na, en bragt hem terug, onder het luid gelach van allen, die het zagen. De Brunswijksche ruiterij werd teruggedrongen door de Fransche kurassiers op dit punt: de Hertog ontweek hunnen uitval. Hij hernam zijnen ouden grond: - het gevecht breidde zich thans uit. Een Officier, behoorende tot het bataljon digt achter zijne Lordschap, zag op ééns eene zware kolom Fransche infanterij naderen. Hij riep haastig en luide: ‘Daar is een korps van hen!’ De Hertog hoorde, wat er gezegd werd; en zachtjes, zonder eenige verandering in zijne houding, keerde hij den kop van zijn paard in de rigting, werwaarts de Officier wees, en stapte langzaam naar dien weg. ‘Ja,’ zeide hij, ‘dat is een aanmerkelijk korps daar - een aanmerkelijk getal inderdaad.’ Vervolgens, zonder zijnen bedaarden toon te veranderen: ‘Kolonel, gij moet aanvallen.’ De aanval geschiedde, en andere aanvallen volgden, die over het geheel slaagden; maar naauwelijks iets van dat wakkere bataljon keerde terug, - en | |
[pagina 530]
| |
dit geringe overschot werd zelf tot een overschot verminderd, op den roemvollen, maar verschrikkelijken dag van den 18den. Wij vinden ons verpligt, in wederspraak van sommige verspreide geruchten, hier bij te voegen, dat de Hertog zelfs voor geen oogenblik aan de uitkomst van den veldslag wanhoopte. Een uitstekend Britsch Generaal, zijne Lordschap, in den avond van den slag, eenige min of meer ontmoedigende bedenkingen gemaakt hebbende, kreeg ten antwoord: ‘Gij bedriegt u. Binnen het half uur (op zijn horloge ziende) zult gij zien zijn zij geslagen. Ik ken mijne eigene troepen, zoo wel als die, tegen wie zij vechten.’
Eene dame te Brussel had vier Schotten in kwartier. Deze verlieten haar huis den 15den Junij, en één keerde gewond terug; de anderen waren op het slagveld gebleven.
Een Schot snelde naar eenen, op den grond zittenden, gewonden Franschman, om hem af te maken. Deze zag zijnen vijand naderen, met de bajonet op hem gerigt, - hij veranderde nogtans niet van gelaat, uitgezonderd dat hij een luimig glimlachje, als van vriendelijk verzoek, op zijn wezen trok, terwijl de ander digt bij kwam, en, zijne schouders ophalende en de handen uitstrekkende, riep hij op eenen toon van goedhartig beroep: ‘Ah, Monsicur Anglais!’ De Hooglander was vermurwd: ‘Loop naar de achterhoede, jou....!’ was het antwoord. De arme Franschman deed zijn best, om te kruipen, nog altijd met een lachje op het gelaat, waarheen zijn overwinnaar wees.
Bijna iedereen, met wien ik in gesprek kwam, die in dezen wanhopigen slag was ingewikkeld geweest, sprak in de sterkste bewoordingen van de houding der arme gewonde paarden. Wanneer ze getrossen werden, ble- | |
[pagina 531]
| |
ven ze staan, beefden in elke spier, en zuchtten diep, terwijl hunne oogen woeste ontzetting vertoonden. Het paard van een zeer gedistingueerd Ossicier van de garde te paard behoudt nog de levendige herinnering der schokken en schrikken, in het treffen ondergaan; het geschreeuw en geraas daarvan schijnt zich in deszelfs ooren vastgezet te hebben: - wanneer iemand hem in den stal nadert, stelt hij zich in postuur tot een' aanval, en springt alsof hij een' sabelhouw wilde ontwijken. Sommigen der paarden, daar zij op den grond lagen, van de eerste slaauwte door hunne wonden hersteld zijnde, vielen aan het eten van het gras rondom hen, - zich dus omringende met een' kring van kalen grond, welks beperkte uitgebreidheid hunne zwakheid bewees. Anderen dezer belangrijke dieren, aan welken de mensch zich zoo krachtig hecht, zag men gerustelijk grazen midden op het slagveld, tusschen de beide vijandelijke linien, de ruiters van derzelver rug weggeschoten zijnde; terwijl de kogels, die hun over den kop vlogen, en het geraas voor, achter en ter zijde, hen geen oogenblik astrokken van de gewone aandristen hunner natuur.
Een Fransch scherpschutter trok, gedurende een' geruimen tijd, partij van het ligchaam eens gewonden Britschen Osficiers, die verre vooruit gevallen was, gedurende een' aanval, door zijn regiment gedaan. De Franschman laadde zijne bus, kruipende achter zijnen gevallen vijand, en kwam dan een weinig vooruit om haar af te schieten, wederom terugkeerende om zich klaar te maken voor een ander schot. Terwijl deze werkzaamheid haven gang ging, greep een gesprek stand tusschen de partijen. ‘Gij Engelschen zult gewis van onzen Keizer geklopt worden,’ zeide de tirailleur; ‘gij hebt geen kans met ons.’ Dit werd verscheidene keeren herhaald, terwijl hij naar zijnen ouden schuilhoek terugkeerde; - maar ten laatste kwam de Franschman | |
[pagina 532]
| |
terug met een' grappigen lach op zijn wezen, en, in plaats van, als voorheen, te blijven om zijn geweer te laden, riep hij in haast uit: ‘Ah, ma foi, ik geloof, gij Engelschen zult den Keizer kloppen: bon jour, mon ami!’
Een Engelsche dragonder lag gewond binnen de Fransche linien. Eene stroopende partij Franschen plunderde den armen knaap uit, - en verscheidenen van hen, die in Engeland als krijgsgevangenen geweest waren, namen deze gunstige gelegenheid waar, om hem eene les te lezen over zekere politieke daden en beginsels; zoo als het regt der Fransche natie om haren eigen Souverein te kiezen, en de trouweloosheid en roofzucht van Engeland, welks onuitputbaar goud altijd werkzaam was om oorlog en alle de ellenden der tweedragt te verwekken. Onze bloedende soldaat was verpligt zeer onderdanig te luisteren naar deze leer en beschuldigingen, - ‘want gij weet, Mijnheer,’ dit waren zijne woorden, ‘zij waren mij thans de baas.’
(Het vervolg hierna.) |
|