Op ditzelsde tijdstip, intusschen, terwijl geheel Europa in de wapenen was, terwijl de Engelschen de zeeën met hunne onverwinnelijke vloten bedekten, bestond er een zamenraapsel van Barbaren, gevestigd op de oevers der Middellandsche Zee, in het land, dat de Romeinen “den tuin der wereld” noemden, en dat wij op nieuw gesteld hebben onder de bescherming der doorluchtige herinnering van dido en hannibal, die het vermaard hebben gemaakt; een zamenraapsel van Barbaren, zeggen wij, Arabieren, Turken, Negers, Mooren, verbonden onder den naam van Barbarijsche Mogendheden, om de zeeën van Europa te verpesten; nemende, door middel van eenige slecht gewapende, slecht bemande pramen, derzelver koopvaardijschepen, als te midden harer eskaders van oorlog, weg; doende invallen op hare kusten, en drijvende handel met de inwoners, die het ter slavernije voerde.
Dezelfde Christen staten, welker minste genoegzame magt te lande en ter zee bezat, om de rooverijen dezer zeeschuimers te bedwingen, en hen in hunnen schuilhoek aan te vallen, hadden de schandelijke voorzigtigheid, om met dezelven te onderhandelen, en hunne gevangenen voor goud terug te koopen. Zij dreven zelfs de laagheid zoo verre, om dezen Barbaren de wapenen te verschaffen, van welke zij zich bedienden om henzelven te plunderen; om hun Ambassadeurs te zenden, en openbare zaakverzorgers bij hen te onderhouden, onder den naam van Consuls.
Deze zeeroovers, wier natie, of liever hoop, bestond uit oorspronkelijke bewoners, K'baïls genaamd, uit Mooren, de vroegere veroveraars van Spanje, uit Arabieren, uit Azië afkomstig, uit Joden, Turken en Renegaten, hadden den voornaamsten zetel hunner zeedieverije gevestigd te Marokko, Algiers en Tunis, op de zuidkust der Middellandsche Zee, zich uitstrekkende van de straat van Gibraltar tot aan Lybië. Zich schepende in kleine vaartuigen, Chebekken genaamd, ten getale van omstreeks vijftig koppen en eenige slechte stukken geschut, verpestten zij de Middellandsche Zee, en kruisten somtijds in den Oceaan, tot aan de Kanarische eilanden. Wanneer hun de buit op zee ontbrak, waagden zij het stoutelijk, landingen op een of ander punt der kusten van Sardinië, van Spanje of Italië te doen, roofden de inwoners, zonder onderscheid van kunne of jaren, weg, pakten ze in hunne pra-