Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Ter nagedachtenisse van mejufvrouw H.v.H. Ontkleed van 't stof, vaart nu mijn Hartvriendin Ten blijden Hemel in, En kiest, voor 't aardsch gewoel, voor rouw en druk, Een eindeloos geluk; Daar lacht ze in de Englenreijen, En laat ons, droeven, schreijen. 't Beneveld oog ziet hier geen Hemelrijk, Maar staart op 't koude lijk: Och! 't hart benijdt haar niet dat Hemelhof; Maar 't hangt zoo gaarne aan 't stof, En slaat bedrukt aan 't klagen, Als 't lijk wordt weggedragen. [pagina 460] [p. 460] Wie ziet, met mij, dien droeven rouwstoet aan, En offert niet een' traan, Om 't stranden van zoo broos en wrak een kiel, Waarin zoo schoon een ziel, Door 's werelds wilde baren, Ten Hemel is gevaren? Maar och! wat is ons 't wrak, dat binnen kort Een spel der golven wordt, En stukken slaat? wat is een dorre stam, Wien 't lot de kroon ontnam En 't schaduwrijke loover? Vernieling giert er over. Maar boven 't graf, in 't eindeloos verschiet, Daar heerscht vernieling niet. Helene wenschte liever daar te zijn, Dan hier, in smart en pijn, Te worstlen met gevaren, Op de ongestuime baren. Wie zag met haar, dat voorbeeld van geduld, Niet graag dien wensch vervuld? Wel nu, zij is behouden aangeland; Mij dunkt zij kuste 't strand, Toen zij aan d' oever stapte, En de Englenwieken klapte. Daar drijft zij nu, op gindschen wolkenboog, Al hooger naar omhoog, En zweeft aan Moeders hand den Hemel door. Hoe juicht nu 't Englenkoor, Waarin zij zich vast mengelt, Nu weer een ziel verengelt! En, zouden wij hier weenen op haar graf? Komt, wischt die tranen af! Ons klagen stoor' der Englen blijdschap niet! Och! na een kort verdriet, Zien wij ons eens vereenen: Dit leven gaat haast henen. H.D. Vorige Volgende