Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 449]
| |
schoonen vormdet, voor welke ik, eene oude, ervarene matrone, of eene vrouwelijke professor, eene voorlezing over de taktiek der pantoffel houde.
mijne schoone vriendinnen!
De pantoffel, een woord van het vrouwelijk geslacht, is een oud en inderdaad zeer treffend zinnebeeld der vrouwenheerschappij; ja er ligt misschien een diepere zin in dit beeld, dan in de allegorische voorstelling der aarde door het beeld der Godin isis, of in de verzinnelijking der eeuwigheid door een' slangenring. Beschouwen wij de pantoffel, uit welk gezigtpunt wij willen, overal zullen wij de grondtrekken des zachten vrouwelijken gewelds in haar wedervinden. De meest in het oog loopende harer eigenschappen is, dat zij zich om den voet sluit, zonder dien te drukken of te klemmen, inzonderheid wanneer zij gevoerd en gewatteerd is. Even zoo sluit zich ook het vrouwenjuk zoo zacht en onmerkbaar om den hals des mans, dat duizenden van mannen het dragen zonder het te gevoelen, ja zonder het eens te weten. - En hierin, mijne beminnelijken! vertoont zich juist de voortreffelijkheid der vrouwelijke heerschappij boven de mannelijke. Want een juk, dat men niet gevoelt, is blijkbaar geheel geen juk. Eene tweede hoosdeigenschap der pantoffel is hare ligtheid. Wat draagt ligter, dan eene pantoffel? Geen man, of hij is van deze waarheid doordrongen. Want, zoodra hij te huis komt, heeft hij niets belangrijkers te doen, dan zich van den drukkenden last zijner stevels te ontslaan, en in de even ligte als warme pantoffels binnen te glijden. Ziet daar een beeld des ligten huwelijksjuks, dat de man even zoo ligt tegen de bezwaren des zoogenaamden eenzamen levens inruilt, waarin hij toch slechts een slaaf zijner begeerten is. En wie betwist het, dat het huwelijksjuk onder alle jukken het ligtste is? wie betwist het, dat het zachte geweid, waarmede wij de mannen beheerschen, de vleijende beden, de smachtende blikken, de honigzoete kusjes, de smeltende tranen en de hartbrekende zuchten, waarmede wij hunne stijshoofdigheid vermurwen, uit eene zachtere stof bestaan, dan het razen en tieren der mans, en de ruwe, gebiedende toon, waarmede zij gehoorzaamheid van ons vorderen? | |
[pagina 450]
| |
Eene derde eigenschap der pantoffel is hare rond afloopende gedaante, en de daarmede verbondene zachtheid harer drukking. Wel is waar, er bestaat eene zekere soort van pantoffels met hooge en spits toeloopende hielen, welke in allen gevalle den hardsten mansschedel zouden kunnen doorboren, en welker trap, inzonderheid wanneer hij op een likdoren gerigt was, tranen der bitterste smart en hartbrekende weeklagten konden doen uitbersten; doch, zelfs in deze verschrikkelijkste gestalte, blijft het altijd nog een zacht werktuig tegen eene plompe, hoekige en kolossale manslaars, vooral wanneer zij met scherpe sporen en spijkers gewapend is. Even gelijk ons dus de pantoffel den zachten druk der vrouwelijke heerschappije niet min treffend dan schoon en zacht verzinnelijkt, vertoont zich de manslaars als een even zoo treffend zinnebeeld des ruwen mannengewelds; en inderdaad, geliefde toehoorderessen! wanneer ik somtijds getuige der ontzettende verwoestingen ben, welke zulk eene laars in de beschaafde wereld aanrigt, daar zij hier een stuk van een' sleep medeneemt, daar eene theetafel met het gansche breekbare toebehooren van porselein, theegoed en kopjes omverre rukt, zoo gevoel ik den billijksten afkeer van dezelve. Eene vierde eigenschap der pantoffel, eindelijk, is haar vrolijk, muzikaal geluid, hetwelk zij insgelijks met het huwelijksjuk gemeen heeft. Want, gelijk er pantoffels zijn, welke iedere schrede met het schuren en kraken der zool, of door het kleppen en klappen der hiel, begeleiden, en daardoor eene zekere muzijk in de eentoonigheid van den gang brengen; zoo zijn er ook vrouwen, welke het monotone des echtenstaats in een levendig duët weten te herscheppen, daat zij somwijlen met vrouwelijke mol- en dur-toonen zoo luid en aanhoudend tusschenbeiden trembléren en piepen, dat de mannelijke bas ten laatste ganschelijk onhoorbaar wordt. Slechts in ééne eigenschap kan de pantoffel in geene vergelijking met het huwelijksjuk komen. Dit is, namelijk, de gemakkelijkheid, waarmede men er even zoo ligt weer uit als in glijden kan. Met het huwelijk is dit, gelijk men weet, anders gelegen. Wie zijnen hals eenmaal onder hetzelve gekromd heeft, die schudt het niet zoo ligt weer af, als men eene pantoffel van den voet schopt. In dit opzigt gelijkt, alzoo, het vrouwenjuk eer naar zeker straf-instrument, waar- | |
[pagina 451]
| |
mede men voormaals den nek van hardnekkige onderdanen te vermurwen wist; doch dat, gelijk vele andere goede dangen, uit het gebruik schijnt geraakt te zijn. - Doch, om weder op gezegde pantoffel te komen: het is daarom zeer te beklagen, dat zij zich hier eene afwijking van haar zinnebeeldig karakter veroorlooft; en het ware te wenschen, dat men haar door een' of anderen haak of klem ook in dit opzigt aan de huwelijkspantoffel zocht gelijk te maken. Na deze pantoffel-apologie, mijne schoone vriendinnen! zullen wij, vertrouw ik, niets zoo zeer in de orde der natuur gegrond vinden, als het verschijnsel, dat het mannelijk geslacht sedert het begin der wereld onder de pantoffel stond. Grijpen wij naar het eerste het beste geschiedboek, en wij vinden deze bewering op iedere bladzijde gestaasd. Slaan wij b.v. den bijbel op, die toch het omstandigste verhaalt, wat onder de menschen bij het begin der dagen voorviel, reeds op de eerste bladzijde stooten wij op onzen voorvader adam, die wel ter dege onder de pantoffel stond. Immers, hoe had hij zich anders door eva's lokkingen laten verleiden, van de verbodene vrucht te snoepen, en, door de overtreding des Goddelijken gebods, zichzelven en ons onbedachtelijk van het paradijs te berooven? Hoe simson onder de pantoffel stond, is wereldkundig. Ja, ik twijfel geen oogenblik, dat, zoo delila eenen trek tot zijne ooren gevoeld had, zoo als naar zijn haar, hij zich even zoo goed zijne ooren, of wel zijnen neus, had laten afsnijden. Ten minste zien wij heden ten dage meer dan éénen simson, die aan ons geslacht niet siechts zijne haren, maar ook zijnen neus, ja zelfs zijn verstand, opofferde. Doch, dat is nog niets tegen Koning ahasuerus, die dermate onder de pantoffel stond, dat zijne Joodsche Prima Donna, Gravin esther, hem slechts had om de kin te strijken, om hem te bewegen, dat hij het juist van de pers gekomen moord-patent tegen de Joden niet alleen herriep, maar zelfs den Joden de vrijheid gaf, alwat niet van hun geloof was, dood te slaan. Doch, het zou ons te verre afleiden, mijne beminnelijken! zoo wij het gansche veld der geschiedenis wilden doorloopen, om voorbeelden der pantoffel-heerschappij te vinden. Slechts dit kan ik niet nalaten aan te merken, dat de Grieken, dat dapperste, wijsste en beschaafdste aller volken, meer | |
[pagina 452]
| |
dan eenig ander deze heerschappij erkenden, daar zij zelfs dan vader der Goden en menschen, den heerscher in donderwolken, zeus, aan het zachte geweld der pantoffel onderwierpen, gelijk de Olympische conferentiën der Goden bewijzen, welke ons de oude Bard homerus zoo luimig en treffend schildert, en waarin nu de blaauwoogige cythere, dan de grootoogige here als meesteres op den zetel schifterde, en met de zege over het hart en verstand van den Olympischen Paus ging strijken. Wat deze jupiter voor een' ergen hoorndrager was, wil ik nu niet herinneren; maar, zoo de beeldhouwers jupiter ammon hoornen opzetteden, geschiedde zulks volkomen naar regt en reden; en mijns achtens slaan de naspoorders der oudheid geheel mis, wanneer zij in deze Ammonshoornen een zinnebeeld der sterkte zoeken. Dat hercules, die Grieksche simson, zijner beminde ten gevalle, zich aan het spinrokken zette, weet ieder schoolknaap. Aspasia's pantofsel-bestuur is niet minder bekend. Ook xantippe verdient eene roemrijke vermelding; en het is inderdaad de schoonste triomf onzer onbeperkte magt, dat de wijsste man van zijnen tijd, hij, die noch menschenvrees noch vrees voor den dood kende, voor de pantoffel eens wijfs sidderde. Doch in de gansche geschiedenis bestaat er geen sprekender bewijs voor de magt der pantoffel, dan het verschijnsel, dat, juist ten tijde toen de menschheid onder de pantoffel van gregorius den VII zuchtte, deze even zoo sluwe als onbuigzame kerkelijke napoleon wederom onder de pantoffel zijner vriendin, de bekende schoone mathilde, stond; zoodat eigenlijk de geheele planeet der aarde, met al hare keizers, koningen en helden, aan eene vrouwelijke pantoffel onderworpen was. Vandaar de dweepende vereering, welke te allen tijde der pantoffel wedervoer; en het moet ons daarom niet verwonderen, wanneer wij hooren, dat een, wegens deszelfs galanterie en sraaije zeden beroemd, naburig volk, de Polen, een gebruik onder zich hebben ingevoerd, dat deze vereering zeer treffend symbolizeert. Bij hunne drinkgelagen, namelijk, bekleedt eene vrouwenpantoffel, of eigenlijk, wat in den grond op één uitkomt, een vrouwenschoen, de plaats eener bokaal, daar zij, tot aan den rand met wijn gevuld, van den eenen mond tot den | |
[pagina 453]
| |
anderen rondgaat, en van alle aanwezige mans op het welzijn der schoonen geledigd wordt. Inderdaad, zoo er ooit een vreemd gebruik bestond, hetwelk door het mannelijk gedeelte onzes volks, den altijd zoo vaardigen naäper van vreemde moden, zeden en gebruiken, verdient te worden overgenomen, zoo is het dit; en ik behoud mij voor, dit belangrijk onderwerp, in eene onzer naastvolgende thee-conferentiën, ter sorméle discussie te brengen, opdat het de wijding eener wet ontvange. Het was daarom, inderdaad, niet te verwonderen, zoo eenmaal een volk op den inval geraakte, in zijne kerken het beeld eener gouden pantoffel ten toon te stellen, en het als een ligchamelijk beeld van het hoogste te aanbidden. Immers, zoo er wijsgeeren geweest zijn, die hetzelve door een' kogel, of door een' dobbelsteen, verzinnelijkten, waarom zou niet een onzer nieuwere wijsgeeren eens tot het besluit geraten, dat dit wezen de gedaante eener pantofsel hebbe? Ook valt het niet te loochenen, dat tot deze soort van vereering reeds een goede grond gelegd is, dewijl menig echteman bij den aanblik der vrouwelijke pantofsel van hetzelfde eerbiedig sidderen doordrongen wordt, hetwelk den regtgeloovigen Katholiek bij den aanblik der Pauselijke pantosfel vervult. Uit alle deze historische daadzaken, mijne schoone vriendinnen! trek ik nu het gevolg, dat noch het verstand, noch het ijzer, noch het goud, noch de stok de wereld regeert, maar eenig en alleen de pantoffel. Vandaar is dan ook niets ligter te verklaren, dan de geweldige omwentelingen, welke dit, naar het voorkomen zoo onschuldige, ding in de zedelijke en staatkundige wereld heeft voortgebragt. Gaan wij de merkwaardigste voorvallen der geschiedenis tot op den grond na, en wij zullen overal de bevestiging vinden, dat zij door de pantoffel gemotiveerd werden. Meent niet, dat ik wil spreken van de groote daden, welke vrouwen eenmaal door de kracht van haren arm onmiddellijk uitvoerden. Niets, dus, van de strijdbare Amazonen; niets van de heldendaden eener penthesilea, camilla, clorinde, jeanne d'arc, en corday. Manwijven, als deze, komen mij voor als zedelijke wanschepsels, welke hare rol vergaten, en met hare betere natuur in wederspraak wa- | |
[pagina 454]
| |
ren, daar wij vrouwen niet door ruwe mannelijke kracht, maar door het zachte, doch des te sterkere geweld van vrouwelijke schoonheid en schranderheid behooren te heerschen. Andere stalen der geschiedenis zijn het, welke ons het bewijs leveren, dat wij vrouwen te allen tijde de drijfveren van groote gebeurtenissen, de spillen, op welken de zedelijke wereld draaide, of ten minste de twistappels waren, om welken de mannen elkander beroofden en doodsloegen. En juist dit vrouwelijk alvermogen is het, dat ik hier met de uitdrukking pantoffel wil aanduiden, daar ik hieronder niet de pantoffel in den meer bepaalden zin, of de huwelijkspantoffel, maar de pantoffel in den ruimeren zin versta, dat is, den ganschen omvang der kracht, waarmede ons geslacht het mannelijke beheerscht, even veel of in of buiten het huwelijk. Wat anders, vraag ik, gaf aanleiding tot de verwoesting van Troje, en den dood van zoo veel helden, dan de schoonheid van helena? En, zoo wij den draad der geschiedenis verder volgen: wat anders was oorzaak van de gronding der Trojaansche volkplanting in Hesperië, en van de daaruit voortspruitende Romeinsche heerschappij over de wereld, dan de zegerijke magt der schoonheid van die zelfde helena? Wij komen, dus, zonder groote moeite, tot het besluit, dat twee schoone vrouwenöogen, of, met andere woorden, de pantoffel, de oorzaak eener totale verandering in de staatkundige wereld waren. Verder: wat anders stortte den overouden koningstroon van romulus omver? Wat anders grondde den Romeinschen vrijstaat, dan de bekoorlijkheden en tranen van lucretia? Wat anders verdeelde Romes opperhoofden, en goot olie in de vlam des verwoestenden burgerkrijgs, dan cleopatra's tooverij? En zal ik der almagt gedenken, waarmede de Schotsche Koningin maria stuart de mannen beheerschte, en der bloedige twisten, waartoe zij aanleiding gaf? Zal ik der schoone camilla caffarelli gedenken, die veroorzaakster der bloedige zamenzwering van de pazzi tegen de medici te Florence? Zal ik ontvouwen, welken invloed de pantoffel had op de belangrijke gebeurtenissen des zevenjarigen krijgs? Ieder blad der geschiedenis, mijne schoone toehoorderessen! is eene oorkonde, welke luid voor de bewering spreekt, dat de pantoffel de wereld regeert. (Het vervolg hierna.) |
|