Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschouwing van de gebaren-kunstenaresse Hendel-Schütz, na de voorstellingen, door haar te Amsterdam gegeven.Hij, die wezenlijk beseft, wat er toe behoort, om in eenig kunstvak eenen uitsluitenden rang te verwerven, kan niet zonder huivering wagen, er zijn oordeel over te vellen: althans zal hij zich wel wachten, met een paar woorden er over te beslissen, en, als 't ware, met den prijs spelende, denzelven | |
[pagina 431]
| |
in de luim van een oogenblik uit te reiken of terug te houden. Niet ten onregte merkt een geacht Schrijver aan, dat men nimmer behoorde uit het oog te verliezen, hoe veel tijds, hoe veel genoegens, hoe veel krachten, ja hoe veel jaren levens de kunstenaar dikwijls moet oposferen, om die talenten te verwerven, waaraan zijne tijdgenooten, en dikwijls de volgende geslachten, zoo vele genoegelijke uren te danken hebben: en, heeft eene ligtzinnige natie, even vaardig tot eene afgodische hulde, als tot eene grenzelooze verachting, durven beweren, dat men voor eenige ellendige penningen, aan den ingang des schouwtooneels, het onbepaalde regt tot goed- of afkeuring koopt, de man van eer en gevoel zal zich wel wachten, van dat gewaande regt misbruik te maken; en de ware kenner kan alle die beslissende magtspreuken, welke bij alle aanmatigingen in het geval van kunstbeoordeeling zoo overtollig gebezigd worden, wel ontberen. Verstand en gevoel moeten bij hem beslissen: verstand en gevoel, in volmaakte overeenstemming gebragt, leveren ons de voortreffelijke voortbrengselen van kunst; en de wederkeerige hulde daarvan is de prijs, welke alleen in staat is, echte verdiensten te vergelden. Nimmer kan men te veel belang stellen in bekwaamheden, welke wij ons beroemen kunnen ons eigendom te zijn; die, als 't ware, in eigen schoot gekoesterd, het vaderland in den lof, dien zij verwerven, doen deelen: en misschien is de klagt, dat men in Nederland aan vreemden maar al te veel vóórgeeft; dat men de talenten van elders met gejuich inhaalt, terwijl die, welke onder ons ontluiken, dikwijls veronachtzaamd worden; dat de nationale ijver inderdaad niet genoeg aangewakkerd wordt, - misschien, zeg ik, is deze klagt niet ongegrond. Doch, hoe berispelijk dit ook zijn moge, zou het, in eene natie, welke zich op beschaving beroemen durft, even laakbaar zijn, omtrent de voortbrengselen van kunst, welke andere volken ons mededeelen, onverschillig zich te gedragen, of dezelve te miskennen. Ieder vreemdeling, die ons talenten aanbiedt, heeft aanspraak op eene billijke beoordeeling: en waanden wij, dat wij, voor den prijs der beschouwing, het onbepaalde regt van willekeurige goedof afkeuring gekocht hadden, ieder misbruik, daarvan gemaakt, zou hem tevens het regt geven, om onze onbevoegdheid tot oordeelen te beschimpen. Wij moeten dus, willen | |
[pagina 432]
| |
wij, ook in dit opzigt, de waardigheid van het Nederlandsche volk handhaven, anderen hunne magtspreuken laten, en naar eigen gevoel, naar eigen verstand uitspraak doen; onze beslissing moet den trap van beschaving, waarop wij staan, aanduiden; en, hiermede achteloos te werk gaande, zouden wij, in het geval van buitensporige goedkeuring, voor blinde naschreeuwers, en in het tegenovergestelde voor koudbloedige weetnieten gehouden worden. Niet zonder reden dan schromen wij, ons gevoelen wegens de voorstellende kunstenaresse hendel-schütz algemeen te maken: de bijzondere beoordeeling wegens hare talenten, en het onthaal, dat zij bij ons genoten heeft, loopen zoodanig uiteen, zoo ten opzigte van zichzelven, als van hetgeen de buitenlandsche berigten ons van haar hebben medegedeeld, dat wij naauwelijks hopen durven, het ware punt te zullen treffen. Niet weinig genoegen verschafte het ons, in de gelegenheid gesteld te zijn, haar te zien, en over hare talenten te kunnen oordeelen. Met eene gespannen verwachting begaven wij ons naar den schouwburg, ten einde het genoegen te kunnen smaken, den lof, die van haar uitging, te billijken. De eerste proeven, welke zij gaf, behoorden tot het treurspel. Niet moeijelijk was het, te bespeuren, dat eene afgetrokken studie haar met het verhevene gedeelte der voorstellende kunst gemeenzaam had gemaakt; dat het gevoel daarvan haar, als 't ware, doordrongen had van alles, wat de beeldende kunsten voortreffelijkst geleverd hebben. Ieder stand, iedere beweging bevestigden ons in dat gevoelen. Schilderachtig waren niet alleen de gebaren; maar ook de plooijen, welke zij aan de kleeding wist te geven. Dan, ten opzigte van de declamatie, vonden wij daarmede die volmaakte overeenstemming niet, welke ons weleer zoo vele genoegelijke uren verschaft heeft; en telkens, als wij, verrukt van haar kunstvermogen, haar den palm der overwinning wilden toereiken, was het, alsof de onvergelijkelijke wattier-ziesenis tusschenbeiden trad. Met aandoening herinnerden wij ons de menigvuldige bewonderenswaardige voortbrengselen van kunst, waarmede deze groote vrouw den roem van den Nederlandschen schouwburg gehandhaasd heeft. Het worde niet als vooringenomen- of partijdigheid beschouwd, te zeggen, dat het zeer moeijelijk geworden is, de bewondering der | |
[pagina 433]
| |
Hollandsche natie in dit vak weg te dragen. Hoe kiesch zijn wij geworden, sedert een aantal voortreffelijke dichters de eeuw van vondel, als 't ware, hebben doen herleven! Hoe vele voortreffelijke redenaars hebben ons gehoor voor de voordragt verfijnd! Om ons niet te verre van het tooneel te verwijderen, en ons slechts tot een paar voorbeelden te bepalen; zijn wij nog niet dagelijks in de gelegenheid, het krachtig en gemakkelijk orgaan van bingley, het welluidend en doordringend van snoek in de declamatie te bewonderen? Hoe veel behoort er dan niet toe, om in dit vak bij ons eenigen lof weg te dragen! Wij zullen, derhalve, om der verdienstelijke vrouwe wezenlijk regt te doen wedervaren, ons niet langer hierbij bepalen, en, na haar een oogenblik in het blijspel beschouwd te hebben, onze aandacht alleen op hare bekwaamheden in de kunst der gebaren vestigen. In de proeven, welke zij ons van het blijspel gegeven heeft, zouden wij meer gelegenheid tot vergelijkingen vinden: daarin ook hebben wij, na de ontzettende menigte stukken, welke wij met zoo veel vaardigheid van het Duitsche tooneel overgenomen hebben, ook wezenlijk meer overeenkomst met de Duitschers: ten minste zijn wij nader tot hen, dan tot het élégante spel der Franschen, gekomen; osschoon, in weerwil van dit alles, iedere natie, hoezeer met andere vermengd, iet eigenaardigs overhoudt. De kleine proeven dan, welke zij ons van het blijspel gegeven heeft, overtuigden ons weder, dat zij het zeer verre in de kennis der menschelijke hartstogten gebragt heeft: het voorstellen van karakters, die onmisbare behoeste van het tooneel- en blijspel, deed zij met eene natuurlijkheid, welke zelfs het behulp der onderscheidene kleedingen kon ontberen: en, indien wij de stukjes, door haar voorgedragen, bij de hand hadden, zouden wij eenige trekken aanvoeren, waarin zij den waren toon buitengemeen getroffen heeft. Inzonderheid had zij in de tweespraak van den pachter met zijne vrouw, bij het slot, dien toon van beminnelijke overreding, welken wij gerust iedere schoone durven aanbevelen zich eigen te maken, wanneer zij iets op het mannelijk hart verwerven wil. Dan, hoezeer wij haar ook gaarne in dit vak allen lof willen toekennen, kunnen wij echter de talenten, welke wij zelven in dit vak te vereeren hebben, hierbij niet vergeten. Meer dan eens herinnerden wij ons, bij hare voorstellingen, de allezins verdien- | |
[pagina 434]
| |
stelijke kunstenaresse kamphuizen; meer dan eens (dit zal geene van beide onregt doen) vonden wij gelegenheid, ze met elkander te vergelijken: en, stelt ons ook hendelschütz niets voor, dan hetgeen weldoordacht is, die zelfde zekerheid van hare zaak geeft haar een zelfvertrouwen, dat somtijds de kunst zichzelve doet verraden; terwijl de meerdere schroomvalligheid van Mejufvrouw kamphuizen, in haar spel, ons altijd die zedige bescheidenheid voor oogen brengt, welke wij zoo gaarne in de schoone sekse vereeren. Thans ons tot de beschouwing van de gebarenkunst bepalende, vinden wij ons wezenlijk belemmerd in de keuze van woorden voor de uitdrukking van onze gedachten. Hebben wij het gevoel, dat zij, zonder behulp van eenige klanken, wist uit te drukken, bewonderd, het gevoel, dat zij in ons verwekte, te verklaren, is inderdaad niet gemakkelijk. Hier zagen wij de verdienstelijke vrouw op eenen weg, welken zij tot dusverre geheel alleen bewandelt: wij zagen, als 't ware, een nieuw veld voor de bewondering geopend; en, daar de voortgang der tafereelen geene langdurige beschouwing vergunde, en de afwisseling ieder oogenblik nieuwe voorwerpen aan de aandacht bood, kunnen ook onze opmerkingen slechts in weinig woorden uitgedrukt worden; ten zij men, in een uitvoerig vertoog, alles opzettelijk wilde ontwikkelen. Wij zagen dan deze kunstenaresse het eerste op den weg, welke door Lady emma hamilton geopend werd. Geheel afwijkende van de gewone wijze van pantomimen te vertoonen, zonder den verblindenden toestel van decoratiën, zonder de medewerking van wegslepende muzijk, trad zij op, en wist, door de eenvoudigste gebaren, de aandoeningen der ziele, in alle overgangen, in alle afwisselingen, zoo levendig uit te drukken en tot ons gevoel over te brengen, dat er geen ledig overbleef. Als bij de hand scheen zij ons den geheelen weg langs te leiden, welken de beeldende kunsten sedert haren eersten oorsprong hebben asgelegd. Volkomen in den Egyptischen stijl waren hare Isis, sphinxen, en torschende standen: wij zagen duidelijk, hoe de kunstenaars van dien tijd, van de majesteit van het menschbeeld doordrongen, hetzelve met waardigheid hadden nagebootst, zonder dat zij zich aan zwierige standen hadden durven wagen; zonder dat zij zich van die edele eenvoudigheid hadden durven verwijderen, welke de eerste ontwikkeling van | |
[pagina 435]
| |
het schoone kenmerkt: en, onze aandacht aan de voortbrengselen der grijze oudheid wijdende, zagen wij, als door een' tooverslag, de statige torschster in de bevallige Galathéa herschapen! Nu ontwikkelde de kunstenaresse den meer verfijnden en weelderiger smaak der Grieken voor onze oogen. Verbazend was de gemakkelijkheid, waarmede zij hiertoe overging; verrassend de aangename indruk, dien deze overgang, welke geen ledig overliet, aan het gevoel gaf. De ontwikkelde gewaarwordingen van het bezielde beeld, de eerste werking der zintuigen, waren zoo natuurlijk en zoo eenvoudig uitgedrukt, dat er niets aan de begoocheling ontbrak: en, om iets van dien aard te zien, gelooven wij, dat er geen ander middel zou zijn, dan de herhaalde voorstellingen van deze verdienstelijke vrouw. Even juist en even treffend waren hare voorstellingen der tafereelen van de Italiaansche school. In iederen stand, in iedere beweging, in iederen gelaatstrek vertegenwoordigde zij ons de heerlijkste gewrochten der schilderkunst: ja, de indruk, dien wij er van ontvingen, was door den voortgang levendiger. De toestand van Hagar roerde de ziel; en wij deelden in hare drukkende bekommering, toen zij Ismaël zag bezwijken, zonder in staat te zijn, hem door een' dronk waters te verkwikken. Zonder eenige noodelooze beweging, deed zij beseffen, dat de kruik ledig was; en het oogenblik, waarin zij die aan Ismaël overreikte, was allertreffendst, even als de ontdekking van de waterwel, welke der lijdende moeder het middel aanbood, om haar smachtend kind te verkwikken. Wij kunnen intusschen niet afzijn, ook het kind, hetwelk den Ismaël voorstelde, den verdienden lof te geven: het heeft ons de mogelijkheid doen zien, die er voor deze allezins verdienstelijke vrouw zou zijn, niet alleen om leerlingen in dit kunstvak aan te kweeken, maar de pantomime tot een' hooger trap van volmaking te doen komen, dan wij dezelve tot nog toe zagen. De medewerking van de andere kindertjes, in andere groepen, was ook allerliefst. In de verschillende voorstellingen van de Magdalena hebben wij de kunstenares bewonderd. In eene witte tunique verscheen zij; en de vaardigheid en bevalligheid tevens, waarmede zij zich bij afwisseling tooide, was waarlijk zeldzaam. Zich welstandig en naar den eisch der karakters te kleeden, wordt met regt als eene verdienste beschouwd; maar, voor het oog der aan- | |
[pagina 436]
| |
schouweren, het eene tooisel na het andere aan te schikken, en weder te verwerpen, zonder eenigen misstand, zonder eenige belemmering, en zonder een oogenblik de aandacht te doen verkoelen, is een buitengemeen vermogen, dat inderdaad bewonderenswaardig is. Achtereenvolgend deed zij ons hare gedachten wegens de afwisselende tooisels gevoelen; bij uitstek gemakkelijk was bijzonder de wijze, waarop zij de overtollige zwaarte van een' der mantels te kennen gaf. Hoe vele uitmuntende standen, welk een rijkdom van heerlijke draperiën heeft zij ons geleverd! Waarlijk, zij scheen, van den geest der voortreffelijkste beeldende kunstenaren doordrongen, bij afwisseling, nu in den stijl van den eenen, dan van den anderen, te schilderen; den voortgang, welken wij in de schilderkunst missen, heeft zij doen geboren worden, en, de bijzondere leidingen van het genie in overeenstemming brengende, ons eene Magdalena doen zien, waarin alles, wat de beroemdste schilders daarvan uitgedrukt hadden, ontwikkeld en tot een geheel gebragt was. Het zou pralerij zijn, te zeggen, dat wij in iederen stand den meester, van welken dezelve afgeleid was, herkend hadden; maar in die, welke ons bekend waren, hebben wij de juistheid bewonderd. Bovenal moeten wij dezer zeldzame vrouwe den lof geven, dat zij de opvolgende standen en bewegingen met zoo veel sijnheid van gevoel gekozen heeft, dat de opklimming der aandoeningen geen oogenblik gemist heeft, noch de handeling eenigzins twijselachtig was; het oogenblik, waarin het zwaarmoedige nadenken tot diep berouw overging, was allertresfendst, het uitblusschen van de lamp plegtig en roerend, en, met één woord, de gansche geschiedenis van Magdalena vonden wij ons zoo volkomen en met dien levendigen indruk voorgesteld, dat men van de keurigste pen noch het krachtigst penseel eene hooger uitwerking zou kunnen verwachten. In de voorstelling van de Madonna's hebben wij in haar die zelfde diepe kennis van de voortbrengselen der beroemdste meesters, en tevens hare vaardigheid in het verwezenlijken van dezelve, bewonderd. Ongemeen keurig was de schakering, waardoor zij de tafereelen met elkander in verband bragt, om het treffendst geheel te vormen. Standen, gebaren, draperiën en uitdrukking bovenal, bereikten eenen graad van volkomenheid, welke den eersten rang verwerft. Van bewondering en eerbied weggesleept, vergaten wij dikwijls, dat de | |
[pagina 437]
| |
kunst ons bezig hield, en verloren ons in het treffende gedeelte der gewijde geschiedenissen; en, om een bewijs van de verbazende hoogte, welke deze zeldzame vrouw in de kunst van nabootsing door gebaren bereikt heeft, bij te brengen, het oogenblik, waarin zij Maria bij het kruis van den stervenden Christus voorstelt, is zoo treffend, dat dit treurige schouwspel ons, als 't ware, in zijn geheel voor den geest zweeft: zij weet de aandacht zoo levendig te treffen, dat men vergeet eene enkele persoon te zien: zonder behulp van eenigen toestel, geleidt zij ons, als 't ware, naar Golgo tha; en de Maria, geheel in haren treurigen toestand verdiept, bewegeloos op de smartelijke wonden van haren Goddelijken Zoon starende, reikhalzende om dezelve te verzachten, niet meer levende dan om Hem te betreuren, doet ons in alle aandoeningen van het teederste moederlijke gevoel deelen, en.... wij zouden de plaats, waar wij zijn, vergeten, om ons geheel aan eene godsdienstige bewondering over te geven. Zij, die bij hare voorstellingen tegenwoordig geweest zijn, zullen, hoezeer hun oordeel ook niet in alles met het onze overeenkome, gevoelen, hoe moeijelijk het is, er eene beschrijving van te leveren, in staat, om er hun, die er niet bij tegenwoordig waren, een wezenlijk denkbeeld van te geven; te meer, daar de uitwerking, welke zij verwekten, weinig gelegenheid tot koele beschouwing overliet. Dit, echter, is ons niet onopgemerkt gebleven, dat zij niet alleen door gebaren, uitdrukking en standen, maar zelfs (osschoon met hetzelfde gewaad) ook door de plooijen, de eene school, ja den eenen meester uit den anderen wist te doen kennen. - De vertooning, welke zij van de verheerlijking van Klarisse van Velzen gegeven heeft, was, osschoon zij ons minder dan het vorige behaagde, echter weder volkomen in den stijl van de eeuw, welke wij ons daarbij moesten vertegenwoordigen; en was dus eene overtuiging te meer, dat, hetgeen wij in haar bewonderden, de vrucht van eene onvermoeide studie, van diep nadenken, van een verfijnd gevoel en een vaardig genie moest zijn. Hetgeen ons echter niet beviel, willen wij, om onpartijdig te blijven, ook niet achterhouden. Na den asloop van iedere voorstelling scheen ook dadelijk alle inspanning een einde te nemen; en het nam dikwijls de begoocheling weg, dat zij, voordat zij uit het oog der aanschouweren was, | |
[pagina 438]
| |
eene zeer gewone houding aannam, welke ons dadelijk herinnerde, dat eene vertooning, niet de zaak zelve, ons had bezig gehouden. Het geeft een onaangenaam gevoel, (het moge dan ook eene kleinigheid schijnen) in zoodanig eene aangenam gewaarwording gestoord te worden. Hoe dikwijls hebben zij wattier-ziesenis niet nageöogd, tot zij geheel achter de schermen verdwenen was! Zij bleef, tot den laatsten stap, in het karakter zichzelve gelijk, en onderhield dus, ten einde toe, de stemming, waarin zij ons gebragt had. Ziet daar hetgeen wij gedacht hebben omtrent deze verdienstelijke vrouw te moeten zeggen. Het zij verre van ons, ons gevoelen als eene wet te willen opdringen, welke anderen zou beletten, er anders over te oordeelen. Vreemd van zulk eene bespottelijke aanmatiging, hebben wij slechts getracht een punt te treffen, waarbij de verschillende gevoelens zich zouden kunnen verzamelen. Wij hebben slechts dit voor ons nieuw verschijnsel in de kunst willen doen opmerken, en dachten het der eere van onze natie schuldig te zijn, om er een eenigzins doordacht gevoelen over algemeen te maken. Wij hebben niet kunnen dulden, dat iets, hetwelk elders eene hooge bewondering tot zich getrokken had, bij ons, als 't ware, onopgemerkt zou voorbijgaan, zonder daarom echter onvoorwaardelijk onzen lof, als een nagalm, er bij te voegen. Wij hebben, eindelijk, willen doen gevoelen, dat men, om lof in de kunst te verwerven, zich niet altijd blindelings aan zijne voorgangers behoeft vast te houden; dat er geene wetten zijn, die haar beperken; en dat zij, wanneer zij niet door schroomvallige aanwijzingen belemmerd wordt, altijd nieuwe wegen open vindt. Bij dit alles was het ons bij uitstek aangenaam, dat door hare wezenlijke verdiensten die van eene vrouw, waarop ons Nederlandsch tooneel zich met regt verhovaardigde, niet verminderd zijn. Zij, die zich de Medea, de Semiramis, de Fedra, de Meropé en andere rollen van wattier-ziesenis herinneren, zullen zich ook wel te binnen brengen, welke voortresselijke standen zij ons, vooral in den hoogen stijl, geleverd heeft, en hoe veel zij tevens door gebaren wist uit te drukken. Het enkele oogenblik b.v. in hare Cleopatra, in het treurspel Rodogune, waarin zij verneemt, dat hij, die hare misdaad had kunnen bekend maken, met de ontdekking op de lippen gestorven is, zal voor ware hoogschatters | |
[pagina 439]
| |
van kunst altijd onvergetelijk zijn. Het heerlijk tooneel in den Hamlet met de lijkbus, waarin wij haar, benevens den verdienstelijken snoek, wegens de hoogstmogelijke zamenwerking, bewonderd hebben, vreezen wij nimmer weder in dien graad van volkomenheid te zullen zien. Eindelijk, wij gelooven der beide vrouwen volkomen regt te doen, wanneer wij zeggen, dat zij niet met elkander moeten vergeleken worden. In weerwil toch van de schijnbare overeenkomst, zijn de leidingen van beider kunstvermogen geheel verschillende; en het zou eene breedvoerige beredenering vorderen, om hier eene beslissing, door bewijzen gestaafd, te berde te brengen. De onbevooroordeelde kunstminnaar zal altijd van wattier-ziesenis getuigen, dat zij, door een juist en sijn gevoel, door hare majestueuze gestalte, edelen zwier van bewegingen, sprekend oog, gelaat en gebarenspel, en met dit alles volmaakt overeenstemmenden toon, zich met regt den naam van nederlands melpomeen verworven heeft; doch hij zal tevens, zoo wij vertrouwen, aan hendelschütz den lof niet weigeren, dat zij, door diep nadenken, innig gevoel van het schoone, uitgebreide kennis van de meesterstukken der vormende kunsten, door eene levendige verbeeldingskracht, en edele vaardigheid, ons een nieuw verschijnsel in de kunst heeft medegedeeld, dat inderdaad onze bewondering ten hoogste waardig isGa naar voetnoot(*). W. |
|