Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets, over het cauterium actuale, of gloeijend ijzer, in kwaadaardige zenuwkoortsen, (typhus.)
| |
[pagina 426]
| |
40 jaren bereikt, was moeder van twee kinderen, en leefde in zeer armoedige omstandigheden, zoodat het haar aan goed voedsel, verschooning en alle verkwikking ontbrak: overigens had zij te voren eene tamelijk goede gezondheid genoten. Op het voorbeeld van den grooten jozef frank, noem ik deze kwaadaardige koortsen typhus, of febres typhodes; benamingen, nog afkomstig van den onsterfelijken Vader der Geneeskunde, hippocrates: ‘Typhus is mij, zegt frank, eene koorts, die meestentijds besmettelijk is, (contagiosa) met eene bijzondere aandoening van het zenuwgestel, vaak gepaard met peticulae of andere exanthemata;’ hoewel, naar mijne ondervinding, deze den typhus minder in ons Land schijnen te vergezellen, dan wel in Duitschland. Mij dunkt, frank had deze definitie kunnen vermeerderen, met op de bijzondere aandoening van het zenuwgestel te laten volgen: alsmede van het hoofd, of hersengestel: dit schijnt mij ten minste in den typhus, die thans meest grasseert, een karakteristiek teeken te zijn: de aandoening van het hoofd was in het geval voorhanden zoo groot, dat, wanneer niet de duidelijke besmetting in het huis van den wagenmaker ware voorafgegaan, men getwijfeld zoude hebben, of men niet met eene encephalitis (hersenontsteking) te doen had. Groot houde ik de nuttigheid, deze besmettelijke koortsen typhus te noemen; daar dit eene uitdrukking is, die niets vooronderstelt aangaande de natuur der koorts zelve, die ons door de ervaring eerst kennelijk moet worden. Febris asthenica, gelijk een tijdlang in Duitschland, fièvre adynamique, gelijk in Frankrijk, mode geweest is haar te noemen, houde ik voor het heil der zieken gevaarlijk; daar dit benamingen zijn, gegrond op eene hypothese der oorzaak, die wel niemand bewijzen kan. Zeker niet de hypothetische uitdenking van eene laatste oorzaak, zoo als van rotting, gelijk bij de ouden, of van gebrek aan zuurstof, gelijk bij de nieuwen, maar alleen de waarneming van het epidemische karakter der | |
[pagina 427]
| |
ziekte, der bijzondere gesteldheid des zieken zelven, en der voorafgegane oorzaken en uiterlijke teekenen, kan ons aan het ziekbed verder brengenGa naar voetnoot(*). - Ik vond dan de zieke nederliggen met de gewone teekenen dezer kwaadaardige koorts: algemeene zwakheid in alle de deelen van het ligchaam, brandende oogen, geweldige hoofdpijn, wit-geelachtig beslag der tong, mond en lippen droog, snelle pols van 110 slagen, hitte en droogte der huid, hevige dorst, en besloten lijf. Bij deze bekende teekenen kwam nog iet meer bijzonders, namelijk verlenging der tong, zoodat de zieke, hoewel nog inwendig bij kennis, geen verstaanbaar geluid kon voortbrengen, door het gestadig klepperen der tong tegen de tanden, dat, vooral bij de poging tot spreken, erg werd. Verre van mij, dat ik, in dezen stand der zaken, mijne toevlugt zou genomen hebben tot den geheelen toestel der opwekkingstheorie, en prikkelende middelen zou hebben voorgeschreven! Dit kwam in het eerste stadium van deze besmettelijke koorts niet te pas. De grenzen van dit Tijdschrift gedoogen niet, hier meer van te zeggen, of in het breede op te halen de scherpzinnige onderzoekingen der voortreffelijkste Geneesheeren onzer dagen. Die hiermede onbekend is, raadplege de Theorie van de werking der Contagia acuta op het menschelijk ligchaam, van den Heer Doctor moll, (Nijmegen, 1815) waar men veel licht zal vinden. Ik schreef een Dec. voor van de Fruct. Tamar., liet gerstedrank met zuren honig gebruiken voor drinken, en beval wasschingen met koud water en azijn in den hals. Den volgenden dag, gelijk mede den 3den dag, was alles verslimmerd; de tong, mond en tanden waren zwart geworden, het klepperen der tong vermeerderd, het hoofd meer rood en gezwollen, de zieke meer ijlende, soms woest; een paar dunne, stinkende | |
[pagina 428]
| |
ontlastingen hadden er plaats gehad. Ik liet ophouden met het Dec. Tamar., en diende daarentegen thans eene ligte infusio van de flores Arnic. mont. toe, hetgeen frank zeer prijst, bijzonder bij de sterke aandoening van het hoofd; ik voegde er 2 dr. ac. sulphur. dil. bij, waar ik mij meermalen wél bij heb bevonden: deze zachte en expectatieve handelwijze is meest boven de meer actieve in dit tijdstip te verkiezen. Den 4den en 5den dag bleef de toestand dezelfde, ja scheen meer en meer te verslimmeren; de zwarte tong scheurde zich als 't ware, de stupor nam toe, en er kwamen dejectiones involuntariae. Ik ging op dezelfde wijze voort, en liet aan den hals en de beenen vesicatoria applicéren. Den 6den dag was de keel in 't bijzonder meer gezwollen, zoodat het drinken zelfs hoogst moeijelijk werd. Er was dus nu wel niet anders te voorzien, dan de dood! Door de laatstgemelde omstandigheid werd het mij zelfs bijna onmogelijk, de moschus of andere sterke incitantia, thans meer geïndiceerd, toe te dienen; ik besloot dus mijne hulp te zoeken in een redmiddel, wel verschrikkelijk bij de gedachte, maar allerweldadigst in de uitwerking: in gloeijend ijzer, namelijk, zocht en vond ik hulpe tegen den dood. In de eerste dagen dezer ziekte ontmoette ik den Heer j. rozenburg, een' reeds vergevorderden Student der Medicijnen, die mij verhaalde, dat, nog kort geleden, de Leidsche Hoogleeraar krauss van het cauterium actuale in deze ziekte met het beste gevolg gebruik gemaakt had: in Duitschland is dit reeds vroeger geschied, door den Erlangschen Hoogleeraar horn: ook is het vuur bij de oude Geneeskundigen, in wanhopige gevallen, als redmiddel aangeprezen geworden: de onsterfelijke Vader toch onzer kunst zegt: ‘Hetgeen geene geneesmiddelen vermogen te genezen, geneest het ijzer, en hetgeen geen ijzer geneest, geneest het vuur; maar hetgeen noch vuur, noch ijzer geneest, dat is wel ongenees- | |
[pagina 429]
| |
lijk te achten.’Ga naar voetnoot(*) Ook spreekt van zwieten van het vuur, bij de genezing der pleurisGa naar voetnoot(†). Volgens het voorschrift van horn, neemt men eene pijp ijzer van een voet lang, met een handvat van hout, en aan het einde van het ijzer laat men een rond plaatje ijzer vastsmeden van de grootte van een gulden; dit maakt men gloeijend, en drukt het den patient in den hals. Alzoo deed ik ook. Den genoemden zesden dag zag ik het, nadat ik het ijzer reeds had gloeijend gemaakt, nog in, en wachtede den morgen van den zevenden dag af. Deze kwam, en met denzelven geene de minste beterschap. Ik maakte dan, na verlof van de familie bekomen te hebben, mijn ijzer weder gloeijend, en drukte, met welberaden hand, hetzelve der patiente op den hals. Het veroorzaakte haar eenen schok; zij opende mond en oogen, en gaf een' gil. Ik oordeelde, dat ik mijn werk moest voortzetten, en gaf haar eene tweede aanraking; op deze kwam zij meer bij, en riep met een' gil: ‘o God! wat doe je?’ Ik verbond hierop de plaats met Ung. Basil. De lijderes bleef van dit oogenblik af meer praesent, en, nadat mond en keel gereinigd waren, dronk zij beter, en gebruikte weder medicijnen; de nacht was rustiger; de zieke ijlde minder, sliep een weinig; den volgenden morgen was het zwarte beslag der tong vochtig en los, begon nog in den loop van dien dag zich af te scheiden, en, om kort te gaan, de zieke herstelde. De wonde in den hals, hoewel in den beginne heel wat dragende, genas toch zeer spoedig, daar de aanrakingen slechts oppervlakkig geweest waren. Zie hier de daadzaak! Ik onthoude mij van stellige aanmerkingen, om het geheim der werkingswijze op te lossen, en laat zulks aan den Theoreticus van professie over. Zullen wij hier denken aan eene hydrogenesis, en stellen dit in verband met het water, dat na den typhus | |
[pagina 430]
| |
bij de lijken-opening in de ventriculi cerebri gevonden wordt? - of aan eene aurea nervea, en den schok, die door dezelve op het hersen- en zenuwgestel gemaakt wordt? Neen! ik beken het, dit schijnt mij te hoog gezocht. Zou men er niet beter komen, als men het eenvoudig beschouwde als een zeer sterk afleidend middel, dat te passe kan komen, wanneer koude omslagen, zuurdeesems en spaansche-vliegen de afleiding niet vermogen daar te stellen? Dit is ten minste eenvoudiger; en wij weten allen, op welken prijs de groote boerhave, de eeuwige roem onzes vaderlands, het eenvoudige stelde. Nog een woord, ten slotte, omtrent het verschrikkelijke, in de kunstbewerking gelegen. Dit is zoo groot niet, als het wel schijnt. Van de ligtheid der genezing hebben wij reeds gewaagd; en wat de pijn aangaat, wij lezen, in de Legende, van thomas van aquina, dat hij, door godsdienstige overdenking en inspanning, zich ongevoelig wist te maken voor een hevig cauterium: bij praesente patiente zou dit thans niet meer gaan; dan, de aard der ziekte brengt hier eene natuurlijke en allerwenschelijkste gevoelloosheid mede. Over de cauteria's wijzen wij verder den Lezer naar de geneeskundige handboeken, en laten de verdere applicatie van dit middel, ook in andere ziekten, met de vereischte omzigtigheid, aan het oordeel en de beproeving onzer Kunstgenooten over. |
|