Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijZonderlinge ontsnapping van den heere De la Fayette uit Olmutz, in 1794.(Vervolg en slot van bl. 335.)
In de nabuurschap van Olmutz woonde een Russisch Edelman, die de grootste beschaasdheid aan goedhartigheid, op eene uitmuntende wijze, paarde. Met dezen leefde w*** in de beste verstandhouding en vriendschap; zij waren, om zoo te spreken, slechts ééne ziel. W*** had hem met de geheele geschiedenis bekend gemaakt, was door hem in staat gesteld geweest, den gevangenen zoo dikwijls hulp en troost toe te brengen; en het was deze, die nu ook aanbood, de penningen voor te schieten, welke zij tot hunne verdere bevrijding, en voor hunne reize tot Hamburg, zouden benoodigd zijn. Aldus de grootste zwarigheid uit den weg geruimd hebbende, bleef hem nu nog overig, de gevoelens te toetsen van den Magistraat; waartoe zijne hoedanigheid van tolk, door welke hij dikwijls gemeenschap met dezen had, hem de beste gelegenheid aanbood. Hij bemerkte spoedig, dat de Magistraat, al wat hij van tijd tot tijd tot hun voordeel inbragt, zonder tegenzin aanhoorde; en toen hij eindelijk met omzigtigheid te kennen gaf, dat, in gevalle hij zich genegen toonde tot vergiffenis, hem voorzeker eene groote belooning zoude geworden, bevond hij, dat hij met meer oplettendheids werd aangehoord. Dit punt gewonnen zijnde, kwam het spoedig tot eene verklaring. De | |
[pagina 393]
| |
Magistraat deed een' onmatigen eisch. W*** zeide, dat het nutteloos ware, den gevangenen deze voorwaarde voor te dragen, en dat hij, den staat hunner geldmiddelen kennende, in ééns konde zeggen, wat zij te geven hadden, en dus ook het uiterste, dat men verwachten kon. Deze som bedroeg vijftig stukken. Hij weigerde voor minder dan honderd toe te treden. W*** verzocht hem in het oog te houden, dat, in gevalle hij zijn besluit lang uitstelde, hij ligt de gansche belooning konde verliezen, daar er te Weenen voor de bevrijding der gevangenen vele pogingen werden aangewend, welker goeden uitslag hij geenszins betwijfelde, vooral daar, onder andere, ook de gezanten van Engeland en Amerika te hunnen voordeele werkzaam waren. - De eerlijke Burgemeester gaf eindelijk gehoor aan de stem der gierigheid, en stond toe, dat, indien de gevangenen hem het geld zonden, eer zij de gevangenis verlieten, zij den daarop volgenden dag zouden vrijgesteld worden. W*** antwoordde hierop, dat zij alles, wat hen omgaf, zoodanig wantrouwden, dat hij zich verzekerd hield, dat zij liever den uitslag der vertoogen te Weenen zouden afwachten, dan het weinige geld, dat zij hadden, voor een onzeker iets in de waagschaal stellen; er bijvoegende, dat hij voor hen borg bleef, en hij voor het geld verantwoordelijk was, indien zij niet betaalden. Dit aangenomen zijnde, werd w*** belast, met de gevangenen te onderhandelen. Alle zaken spoedig veressend zijnde, werd de tijd hunner gevangenis eerst vastgesteld op veertien jaren, vervolgens op zeven verminderd, toen tot één jaar, vervolgens op eene maand, en eindelijk op eene week, na verloop van welke zij ontslagen werden. Zij begaven zich terstond naar de woning des Burgemeesters, om hem hunnen dank te betuigen voor de vele gunstbewijzen, aan hen betoond, en, hem bij het scheiden de hand toereikende, ontving hij de bepaalde som. Men kan niet vooronderstellen, dat zij lang te Olmutz zullen vertoefd hebben; niet langer voorzeker, dan noodig was, om hun hartgrondig gevoel van erkentenis te betuigen aan den Russischen Edelman, en vooral aan den edelaardigen en grootmoedigen w***, aan wiens goedheid zij al datgene, wat hunne gevangenis had dragelijk gemaakt, en aan wiens vriendelijke en menschlievende pogingen zij eindelijk hunne vrijheid zelve verschuldigd waren. De Heer de la fayette, de ongelukkige oorzaak huns ongevals, bleef in de gevangenis | |
[pagina 394]
| |
tot aan het einde des jaars 1797, toen hij, ter gelegenheid van eenen vrede tusschen Oostenrijk en Frankrijk, op verzoek van den Franschen Generaal bonaparte, werd vrijgesteld. Sedert het schrijven van het bovenstaande verhaal, heeft de Heer huger van la fayette eenen brief ontvangen, van welken het volgende eene getrouwe vertaling is, en die ter aanvulling van het gezegde verhaal mag strekkenGa naar voetnoot(*).
Waarde huger!
Hier is de vriend, dien gij zoo edelmoedig gepoogd, zoo menschlievend ondernomen hebt, uit den kerker te verlossen, en wiens kloppend hart, op het oogenblik dat wij aan de vrijheid en het leven teruggegeven worden, zich haast, u de schatting op te dragen zijner onuitsprekelijke en onbeperkte dankbaarheid. Hetgeen gij voor mij gedaan hebt, en de wijze, op welke gij zulks deedt, verbinden mij aan u, door onverbreekbare banden van bewondering en liefde; uw lijden, en de gevaren, die gij met zoo veel sterkte van ziel en onverschrokkenheid hebt doorgestaan, vonden in mij geene standvastigheid, der uwe gelijkvormig; en, te midden der ijsselijkheden van eenen toestand, vol van bezorgdheid en angst, die door niets mogt verzacht worden, werd ik, van den dag uwer opsluiting tot dien uwer bevrijding, zoodanig gefolterd, dat ik bijna bezweken ware onder den last van een leven, hetwelk waarschijnlijk slechts behouden werd door de gezegende tijding uwer vrijstelling, welke ik het geluk had te vernemen, in spijt der snoode bevelen, om zulks te voorkomen. Te vergeefs zoude ik trachten u te beschrijven, wat ik gevoelde bij het ontvangen dezer gelukkige tijding. Hoe wreed heeft men u behandeld, waarde vriend! en ik vreeze slechts, dat uw lijden, gedurende dien tijd, eenen nadeeligen invloed op uwe gezondheid moge gehad hebben. Dringend verzoek ik u, mij uwen welstand, in al deszelfs bijzonderheden, te vermelden, in welken ik een zoo onuitsprekelijk belang stel. Ik wenschte met u over vele bijzonderheden onzer onderneming te kunnen spreken, en met hartelijke bewondering en | |
[pagina 395]
| |
dankbaarheid te erkennen het edelmoedig, dapper en zelfverzakend deel, dat gij in dezelve hadt. Mij te verwijderen, vóór ik u te paard zag, was onmogelijk; ook was het mij ondoenlijk, niet tot u terug te keeren, toen ik, door uw niet verschijnen, een ongeval bevroedde. Vervolgens begreep ik, dat, terwijl ik teruggekeerd was om u op te zoeken, gij welligt vooruit waart; en, schoon het mij beter geweest ware, buiten de Oostenrijksche grenzen te zijn, om mijzelven tegen mijne vorige bevrijders uit te wisselen, was het mij echter onmogelijk geweest, indien ik uw lot geweten had, verder te gaan, en, toen ik hetzelve vernam, hield ik op, mijne wedergevangenneming te betreuren. Gij weet, dat, twaalf maanden later, mijne vrouw en dochters de deelgenooten mijner gevangenis zijn geworden; en het was door haar, dat ik het geluk had, iets wegens u te vernemen. Zij meenden, dat er geene verhindering konde plaats hebben, dat zij u uit Olmutz schreven; en ik hoopte, dat de hulde mijner dankbaarheid, door haar, aan u en balman konde toekomen: hoe zeer ik mij hierin te leur gesteld vond, zal ik u niet behoeven te melden, daar gij waarschijnlijk vernomen hebt, dat zelfs de regelen van de moeder aan haren zoon, welke zij het waagde te voegen bij eene acceptatie aan den Amerikaanschen Konsul, te Weenen opgehouden en aan haar teruggezonden werden. Mijne twee vrienden, latour maubourg en puzy, verzoeken mij, u de verzekeringen op te dragen hunner toegenegenheid en hoogachting, welke zij, tot aan het einde huns levens, te uwaarts zullen gevoelen. Het was op den 19den September, vijf maanden na het staken der vijandelijkheden, dat wij onze vrijheid wederkregen. Dezelve was van wege Frankrijk gevraagd geworden, reeds op den eersten dag der zamenkomst te Recolin; - men deed beloften, maar vervulde dezelve niet; tegen herhaalde vertoogen werden herhaalde uitvlugten overgesteld. Eindelijk werd louis rouing, eertijds mijn Aide-de-camp, van wege bonaparte en clarke naar Weenen gezonden, om aan dit herhaalde uitstel een einde te maken; en, schoon wij onlangs eenige voorwaarden geweigerd hadden aan te nemen, kwam men overeen, dat wij naar deze plaats zouden geleid, en aldaar in Amerikaansche handen overgeleverd worden, van welke men voorshands eene verbindtenis had afgedwongen, | |
[pagina 396]
| |
door hunnen invloed op ons te verkrijgen, dat wij niet langer dan tien dagen binnen de grenzen van het Duitsche rijk ons zouden ophouden. Dan, daar de gezondheid mijner vrouwe ons verbiedt aan eene inscheping te denken in dit late jaargetijde, zullen wij gedurende den winter op het Deensche grondgebied ons verblijf houden, waarschijnlijk in Holstein, dat, ofschoon een Duitsch gewest, den Koning van Denemarken toebehoort, die een vriend van de Fransche Republiek, en eene onafhankelijke Mogendheid is. Wat mijne eigene gezondheid betreft, deze is beter dan ik had kunnen verwachten; en, schoon ik alsnog in eenen staat van zwakte en uitputting verkeere, begin ik mij echter van tijd tot tijd beter te bevinden. Mijne twee vrienden, vooral puzy, bevinden zich minder wel dan ik, maar zullen zich, hoop ik, desgelijks spoedig herstellen. Van onze bedienden ligt er één zeer gevaarlijk; de anderen hebben veel geleden, maar zullen weldra hunne gezondheid weder bekomen. Mijne dochters bevinden zich vrij wel; maar mijne vrouw is sedert meer dan vijftien maanden in zeer treurige omstandigheden, ten opzigte van hare gezondheid. Versche lucht en een weinig beweging buiten de gevangenis zouden haren welstand verzekerd hebben, maar werd bestendig geweigerd. Zij is zeer vermagerd en zwak. Hare armen zijn ter prooije geweest aan eene ziektestof, de gevolgen van welke zich thans voornamelijk in het been hebben geplaatst, waarin zij eene gezwollene en pijnlijke wonde heeft. Gelukkig zijn de inwendige deelen niet aangedaan, dan gedurende eenen korten tijd. De Geneesheeren hebben eenstemmig verklaard, dat het dolzinnigheid zoude zijn, den Atlantischen Oceaan over te steken, voor dat zij een weinig hersteld was; wij zullen dus, als 't ware, een hospitaal oprigten in eene afgezonderde plaats, en ons daar bij uitsluiting met onze herstelling bezig houden. Gij ziet, waarde vriend, dat ik u het voorbeeld geef van zeer uitvoerig te zijn; en ik hoop, dat gij mij iedere bijzonderheid zult mededeelen, betreffende mijnen held en beminden weldoener. Ik behoef u niet te melden, dat mijne vreugde, over mijne bevrijding uit de gevangenis, zeer is verbitterd geworden door het zoo onverwachte als treurige berigt van de oneenigheid tusschen de Vereenigde Staten en het Fransche Gemeenebest. Met de bijzonderheden ben ik alsnog onbekend: dit, echter, gaat vast, dat niets voor beiden meer onstaatkundig kan zijn, | |
[pagina 397]
| |
en dat het mijn opregtste wensch is, dat deze verschillen, die nimmer hadden moeten plaats hebben, spoedig in der minne mogen worden bijgelegd. Gave de Hemel, dat ik er iets toe mogt kunnen bijdragen! Vaarwel, waarde huger! - groet van mij alle vrienden in dat gedeelte der Vereenigde Staten. Wanneer mag ik hopen het streelende genoegen te genieten, u weder te zien, en met u te spreken over omstandigheden, zoo vereerende voor u, zoo derbaar voor mij, - over uw edel, menschlievend en bewonderenswaardig gedrag in de edelmoedigste poging, die immer is aangewend; om, eindelijk, slechts een deel uit te drukken van den eerbied en de dankbaarheid, die uw persoonlijk karakter, uwe grootmoedige vriendschap, uwe heldhaftige pogingen te mijnen voordeele zoo grootelijks verdiend hebben, en door welke ik mij gelukkig gevoel aan u voor altijd verbonden te zijn met alle die gevoelens, welke het hart kunnen verbinden van uwen dankbaren en toegenegenen
la fayette. |
|