| |
Waarnemingen, betrekkelijk de koepokinenting, bij reeds met kinderziekte besmette voorwerpen.
(Vervolg en slot van bl. 327.)
De Koepokstof, welke ik, zoo als in de derde Waarneming vermeld staat, op den 20sten October, den achtsten dag der Koepokken zoo wel, als der Kinderziekte, van geertruida adriana g. tusschen glaasjes bewaard had, bezigde ik den volgenden dag, ter inenting der vier navolgende kinderen, ten einde den afloop dezer kunstbewerking naauwkeurig gade te slaan.
| |
Vijfde Waarneming.
Vooreerst dan werd anna o., een zeer gezond meisje, acht maanden oud, met dezelve gevaccineerd. Op den 25sten Oct., den vierden dag na de inenting, waren er sporen aanwezig, dat de inenting gevat had.
Op den zevenden dag na de inenting stonden de'Koepokken als gewoonlijk.
Op den elfden dag hadden zij den gewonen rooden rand, hoewel deze eenigzins kleiner in omtrek was: overigens was het kind volkomen gezond.
Op den twaalfden dag na de inenting vertoonden zich, eerst in het gezigt, naderhand op de overige deelen des ligchaams, zeer kleine puistjes; zijnde het kind volkomen wel.
Op den veertienden dag na de inenting waren de Koepokken met eene gelijkmatige korst bedekt, en er bleven nog eenige teekenen van den rooden rand aanwezig. Het was de derde dag, dat zich kleine puistjes vertoond hadden; zij waren hard op het gevoel, en
| |
| |
droegen meerendeels de kenteekenen van valsche Kinderpokken; sommige in het gezigt schenen in het opkomen, andere waren reeds verder; alleen op de kin was er ééne aanwezig, welke de gedaante van eene natuurlijke Kinderpok had aangenomen. De gezondheid was geenszins gestoord.
Op den vijftienden dag na de inenting was het kind volmaakt wel; de roode kring der Koepokken was geheel verdwenen; derzelver korst droog en regelmatig. Het was de vierde dag na de uitbotting; sommige puistjes waren geheel verdroogd, waaronder ook dat op de kin, 't welk gisteren zoo geheel de gedaante van eene natuurlijke pok had aangenomen; andere, daarentegen, schenen op te komen; terwijl, eindelijk, eenige, hoewel zeer weinige, op eenen rooden grond stonden te zweren.
Op den zestienden dag na de inenting stonden de Koepokken als gisteren; het kind bleef volmaakt gezond; de meeste puistjes waren verdwenen, sommige verdroogd; slechts hier en daar scheen een nieuw ten voorschijn te komen.
Op den zeventienden dag na de inenting, den zesden na de uitbotting, was het uitslag geheel verdwenen of verdroogd; ook de Koepokken waren met eene harde, drooge korst voorzien. Overigens was en bleef de gezondheid geheel onbelemmerd.
| |
Zesde Waarneming.
Desgelijks werd op den 21sten October dezelfde stof, waarvan in de voorgaande Waarneming gesproken is, ter inenting gebezigd bij elisabeth s., een gezond kind van twaalf weken.
Tot op den negenden dag na de inenting was het kind volmaakt gezond gebleven, en de Koepokken, waarvan slechts twee op den linker arm waren opgekomen, hadden geheel haren natuurlijken loop behouden. Den volgenden dag vertoonden zich, eerst op het gezigt, naderhand op enkele andere deelen des ligchaams, klei- | |
| |
ne puistjes, voorafgegaan door braking, onrust, schreeuwen, en vergezeld van eene zware ontlasting van dunne en stinkende drekstoffen.
Op den elfden dag na de inenting, den tweeden der algemeene uitbotting, hadden de Koepokken eene geheel witte kleur, even als eene rijpe zweer, waren plat en ineengevallen; zij hadden een' zeer grooten en harden, hoogrooden rand, geheel als bezaaid met kleine witte puistjes, uitziende als rijpe zweren, in gedaante en grootte volkomen gelijk aan opkomende pokjes. In het gezigt vertoonden zich vele dergelijke puistjes; eene zeer groote stond op het sleutelbeen aan de regter zijde, en scheen reeds te verdroogen; de borst, buik en beenen waren geheel vrij van uitslag. De dunne ontlasting duurde voort; de pols was snel en koortsachtig; de tong zuiver; het kind zeer onrustig, echter gretig naar de moederlijke borst. Voor geneesmiddel bekwam het eene Infus. sl. Arnic. met Sp. Minder. en Syr. diacod.
Op den twaalfden dag na de inenting, derden der uitbotting, was het kind minder onrustig, zonder koorts; de ontlasting was minder; het nam gretig de borst, en de gezondheid scheen minder gestoord. De puist op het regter sleutelbeen was geheel verdroogd, en bijna afgevallen. De moeder, eene zeer geschikte vrouw, verzekerde mij, dat zij deze eerst bij het opkomen der pokken ontdekt had; terwijl dezelve, bij het dagelijks wasschen van haar kind, geenszins aan hare aandacht konde ontglipt zijn. Het getal der puistjes was in het gezigt, en vooral rondom de kin, zeer vermeerderd; voorts waren er vele op de beenen en billen aanwezig, terwijl slechts enkele op de handen, armen, borst en buik gevonden werden. De Koepokken hadden de gedaante van platte, rijpe zweren, waren zeer wit van kleur, en schenen eene taaije, etterachtige stoffe te bevatten. Derzelver roode rand was minder uitgebreid, echter donker van kleur en hard; de kleine puistjes op denzelven waren wel grooter dan gisteren,
| |
| |
echter kleiner dan op de overige deelen des ligchaams; alle, zoo wel hier als elders, hadden ligte sporen van eenen umbilicus. Ik liet, om de verdere uitbotting te bevorderen, de geneesmiddelen voortgebruiken.
Op den dertienden dag na de inenting, vierden der uitbotting, waren sommige pokken, voornamelijk in het gezigt, echter ook op andere deelen des ligchaams, in grootte toegenomen, hoewel niet in getal vermeerderd. De puist op het sleutelbeen was met eene drooge korst bedekt, maar stond zeer vurig. De rand der Koepokken was aanmerkelijk in omtrek en roodheid afgenomen; op denzelven waren de pokjes in zoo grooten getale aanwezig, dat zij, zonder ineen te vloeijen, niet meerder konden zijn; in grootte, intusschen, hadden zij niet aangewonnen. De Koepokken zelve bleven nog geheel wit; hare gedaante was veranderd, op het aanraken vast en eeltachtig, als zonder stof, en geheel plat. Overigens was de gezondheid zeer goed.
Op den veertienden dag na de inenting, vijfden der uitbotting, was er naauwelijks eenige stof in de pokjes merkbaar; zij schenen eenigzins traag in haren loop, stonden desniettemin zeer goed; die op de areola, hoewel klein, waren echter aanmerkelijk in grootte toegenomen; op allen was de indruk, of umbilicus, verdwenen: het getal was niet vermeerderd. De puist op het sleutelbeen was droog, en met eene korst bedekt. De Koepokken waren geheel van gedaante veranderd, en vertoonden, met de natuurlijke pokken ineengesmolten, eene geheel onregelmatige, vrij uitgestrekte figuur; zij waren zeer plat, geheel wit van kleur, en bevatteden geene stof; de roode rand was geheel verdwenen, en de hardheid verminderd.
Op den vijftienden dag na de inenting, zesden der uitbotting, waren de pokjes overal met eenige stof gevuld, vooral die, welke op het gezigt stonden; aanmerkelijk was derzelver getal rondom de kin, insgelijks in de nabijheid der Koepokken; ja zelfs in hare drooge, witte, onregelmatige en harde massa schenen eenige
| |
| |
zeer kleine, nu eerst opgekomene, puistjes door, en werden door de Koepok als overdekt; de areola was wederom vermeerderd, zeer rood, heet en hard op het aanvoelen; de kleine pokjes op dezelve en in de Koepok zeer klein, als speldenknoppen. Overigens was het kind zeer wel.
Op den zestienden dag na de inenting, zevenden der uitbotting, waren de Koepokken droog, onregelmatig en bruinachtig van kleur; het roode en harde der areola was verminderd; echter stonden op dezelve nog pokjes, meestal ter grootte van speldenknopjes en kleiner, sommige iets grooter, en één zelfs met stof gevuld. De overige pokken stonden zeer goed, waren rond van gedaante en welgevuld, en hadden eenen rooden grond.
Op den zeventienden dag na de inenting, achtsten der uitbotting, begonnen de pokken aan de kin te verdroogen, en op andere plaatsen werden zij met eene gele kleur bedekt. De form der Koepokken bleef zeer onregelmatig; zij hadden eene ligt bruine en dunne korst; de omtrek bleef nog wel eenigzins rood, maar geenszins hard; ook bleven de pokjes daar ter plaatse nog even klein, als kleine blaasjes zonder stof, maar met een' ligten indruk voorzien. Er verspreidde zich rondom dit kind een zeer onaangename, eigenaardige pokken - stank.
Op den achttienden dag na de inenting, negenden der uitbotting, begonnen de Kinderpokken meer en meer op te droogen. De Koepokken kregen eene nog drooger en onregelmatiger korst; de pokjes op haren omtrek stonden deels als drooge blaasjes, deels waren zij opengescheurd, en vielen af.
Op den negentienden dag na de inenting, tienden der uitbotting, waren aan de kin enkele pokken afgevallen; alle overige werden drooger. De onregelmatige korst der Koepokken was harder; enkele pokjes op haren omtrek waren hard op het gevoel, even als nu eerst opkemende; op den volgenden dag, intusschen, waren
| |
| |
zij wederom verdwenen, al de blaasjes opengesprongen, en de losse epidermie afschilferend.
Op den tweeëntwintigsten dag na de inenting, dertienden der uitbotting, vielen de pokken meer en meer af; de korst der Koepokken meer ingekrompen.
Op den vierentwintigsten dag na de inenting, vijftienden der uitbotting, waren, uitgezonderd in het gezigt, meest alle pokjes afgevallen, en derzelver plaats door donkerroode vlakken vervangen.
Op den negenentwintigsten dag na de inenting, twintigsten na de uitbotting, waren al de Kinderpokken afgevallen; maar de Koepokken vielen eerst af op den 31sten December, zijnde dus tien weken na derzelver inenting. Intusschen genoot het kind, van den 3den November te rekenen, eene onafgebrokene gezondheid.
| |
Zevende Waarneming.
De stof, waarmede de kinderen uit de twee laatstvoorgaande Waarnemingen ingeënt werden, bezigde ik teffens op denzelfden 21sten October voor frederika wilhelminan., een zeer gezond meisje van omtrent één jaar.
Tot op den elfden dag na de inenting hadden de Koepokken haren geregelden gang gehouden, en waren heden met een' zeer goeden rooden kring voorzien. Er vertoonden zich nu hier en daar, meest echter op het gezigt, kleine puistjes, even als opkomende pokjes. Intusschen bleef de gezondheid ongestoord.
Op den twaalfden dag na de inenting, tweeden der uitbotting, was het kind onrustiger dan gisteren, nam echter gretig de borst, maar had, volgens zeggen der moeder, sinds vijf dagen geene ontlasting gehad. Het gezigt was met een aanmerkelijk getal pokjes bezet, desgelijks de billen en beenen; minder vond ik op de borst, en slechts zeer weinige op de armen. De vier Koepokken hadden het aanzien van rijpe zweren, en waren met een' taaijen etter gevuld; de kring was zeer rood en hard, maar kleiner geworden in omtrek; dezelve was met ontel- | |
| |
bare kleine pokjes als bezaaid; alle, niet slechts hier, maar ook elders, hadden eenen ligten indruk. Om de verdere uitbotting te bevorderen, gaf ik een mixtuur, bestaande uit Aq. Sambuc. met Sp. Minder. en Syr. Alth.
Op den dertienden na de inenting, derden der uitbotting, hadden de pokjes in getal, maar niet in uitgebreidheid, gewonnen. Het kind was rustiger, zonder koorts, en had eene zeer goede ontlasting gehad. De kring der Koepokken was meer zamengetrokken; zij zelve waren zeer wit, hard en eeltachtig op het aanraken, plat, en van gedaante veranderd.
Den veertienden dag na de inenting, vierden der uitbotting, hadden de pokken aanmerkelijk in grootte gewonnen; het geheele ligchaam, maar vooral het gezigt, was zeer vol van dezelve; oogen en neus waren gesloten: eenige op het gezigt bevatteden eene heldere vloeistof; derzelver indruk was verloren. De Koepokken waren zeer van gedaante veranderd, en vormden, met de pokken als ineengesmolten, eene zeer onregelmatige, uitgebreide en platte siguur, wit van kleur en zonder eenige vloeistof. De areola was verdwenen, de hardheid minder, en de pokken daar ter plaatse, hoezeer nog klein, grooter dan voorheen.
Op den vijftienden dag na de inenting, vijfden der uitbotting, waren al de pokken met zeer veel stof gevuld, en, hoewel ieder op zichzelve stond, was het geheele ligchaam er mede als overdekt; oogen en neus bleven gesloten. De Koepokken waren van eene platte, harde, drooge en onregelmatige massa ter grootte van eene groene erwt verheven, en vertoonden zich als eene gezwollen blaas; dezelve met eene naald geopend zijnde, ontlastte zich eene waterachtige, halfdoorschijnende, zelfstandige, geelachtig-witte vloeistof, even als in de pokken, stadio suppurationis, bevat is. De areola was op nieuw ten voorschijn gekomen, zeer rood van kleur, gezwollen en hard; de pokken op dezelve waren veel grooter, en bevatteden, als elders, stof.
| |
| |
Op den zestienden dag na de inenting, zesden der uitbotting, waren de Kinderpokken zeer gevuld, en stonden als parels op eenen levendig rooden grond; zij bedekten het gansche gezigt en overige ligchaam; door dezelve bleven oogen en neus gesloten. De Koepokken waren bruinachtig van kleur, geheel onregelmatig van vorm, en bevatteden op nieuw zeer veel vloeistof; derzelver areola was veel in kleur en hardheid verminderd: ook daar stonden de pokken als elders, uitgezonderd enkele, die zeer klein bleven.
Op den zeventienden dag na de inenting, zevenden der uitbotting, begonnen de pokken, voornamelijk in het gezigt, zeer op te droogen, zoo zelfs, dat nu neus en oogen geopend werden gevonden. De Koepokken waren met eene onregelmatige, bruine, vlakke en harde korst overdekt; op de areola, die nog eenigzins rood was, droogden ook enkele pokken; sommige, daarentegen, waren nog geheel met stof gevuld: hare grootte verschilde wijders weinig met die op andere deelen des ligchaams.
Op den achttienden dag na de inenting, achtsten der uitbotting, begonnen de pokken zeer sterk te verdroogen; ook de onregelmatige crusta der Koepokken werd dikker en harder, gelijk ook de Kinderpokken in haren omtrek.
Op den negentienden dag na de inenting, negenden der uitbotting, scheen ééne korst der Koepokken los te worden; in hare nabijheid kon men de los geworden opperhuid bij geheele stukken afwrijven.
Op den eenentwintigsten dag na de inenting, elfden der uitbotting, waren vele pokken afgevallen, gelijk ook ééne korst der Koepokken; de huid was daar ter plaatse geheel gaaf, uitgezonderd een klein kuiltje, mogelijk de plaats der inenting.
Op den vierentwintigsten dag na de inenting, veertienden der uitbotting, waren, slechts weinige uitgezonderd; alle pokken afgevallen; de plaats, waar zij gestaan hadden, was donkerrood. Op de twee laatst- | |
| |
voorgaande dagen waren de Koepokken afgevallen, alle een klein kuiltje, met een roofje in het midden, achterlatende.
Ik verliet het kind overigens zeer gezond; hebbende hetzelve sinds den 3den November geene de minste teekenen van andere ongesteldheid gehad.
Het verdient opmerking, dat, een ander kind, met name maria b., elf maanden oud, op denzelfden dag, den 21sten October, met gewone Koepokstof ingeent zijnde, de Koepokken haren geregelden loop gehouden hebben, in weerwil dat dit kind met het laatstgenoemde al dien tijd in ééne wieg heeft doorgebragt, zonder door de Kinderziekte of eenige andere ongesteldheid te worden aangetast. Neemt men in aanmerking, dat de eerste teekenen van Kinderziekte zich op den elfden dag na de Vaccinatie bij het eerste vertoonden, zoo kan men als zeker vaststellen, dat de Koepokken, in dat tijdperk gevorderd, reeds al haar beveiligend vermogen uitoefenen.
| |
Achtste Waarneming.
Eindelijk bezigde ik een gedeelte der stof, waarmede de kinderen, in de drie laatste Waarnemingen voorkomende, werden ingeënt, tot hetzelfde oogmerk bij sophia louisas., een meisje van ongeveer vier jaren; en deze bewerking had desgelijks op den 21sten October plaats.
Op den vierden dag na de inenting deden zich kenmerken op, dat dezelve gevat had.
Op den zevenden dag na de inenting scheen de loop onregelmatig, en dus de Koepok valsch te zullen worden.
Op den elfden dag na de inenting waren de Koepokken geheel onregelmatig, en schenen reeds te verdroogen; terwijl zij op den vijftienden dag na de inenting niets meer dan kleine, drooge stippen achterlieten: er bleef dus geen twijfel over, of de Koepokken mogten voor valsch verklaard worden. Van het oogenblik der inenting af, tot op heden, heeft het kind geen schijn
| |
| |
van ongesteldheid gehad. Misschien had het reeds in vroegeren tijd in besmetting geweest; zijnde het een vondeling, en dus niets aangaande de vroegere lotgevallen te beslissen.
Opzettelijk heb ik mij bij die voorwerpen, waar de uitbotting der Kinderziekte met eenige toevallen verzeld ging, van de meest aangeprezene geneesmiddelen, uit kwik- of spiesglas-bereidingen bestaande, onthouden, ten einde door deze, zoo vermogend op de huid werkende, geene bijzondere wijziging aan den loop der ziekte mede te deelen. Ligtelijk zal men uit de gegevene Waarnemingen het verschil van het behoedende der Koepokken kunnen opmaken, waarschijnlijk naar mate min- of meerder vatbaarheid voor de besmetting bij onderscheidene voorwerpen aanwezig was. Intusschen blijkt het genoegzaam, dat in geen der gevallen, hoe hevig ook de Kinderziekte mogt woeden, aan deze door de Koepokken een kwaadaardige loop is toegevoegd geworden. Weshalve men veilig, bij vooronderstelde besmetting, deze kunstbewerking mag aanraden, ten einde, zoo mogelijk, den gevreesden vijand te verjagen, gelijk zulks zonder tegenspraak in de vijfde Waarneming plaats heeft gevonden, en misschien wel tot een' gemakkelijker afloop der Kinderziekte mede te werken, gelijk uit de vierde Waarneming mag blijken, welk kind deze ziekte in een' vrij minderen graad dan hare beide zusters gehad heeft.
Zeker schijnt de tusschenkomst der Koepokken iets tot het later ten voorschijn komen der Kinderziekte te weeg te brengen. Waarom anders is deze, welke bij de gewone inenting zich meestal tusschen den zevenden en negenden dag bepaalt, in de vijfde, zesde en zevende Waarneming, eerst met den tienden, elfden, en zelfs twaalfden dag begonnen?
Vooral belangrijk kwamen mij deze Waarnemingen voor, ten einde de voorzigtigheid omtrent de keuze
| |
| |
der Koepokstof ten sterkste aan te bevelen; daar van dezelve, naar mijn inzien, zoo veel tot bevestiging van haar beveiligend vermogen afhangt.
Eenigen tijd geleden, vond ik in het Journ. der Prakt. Heilk. von c.w. hufeland, IV St. April 1815. pag. 47, een verhaal van Prof. remer, dat hij vier kinderen vaccineerde met de stoffe van een gezond achtjarig meisje, hetwelk den avond na het nemen der stoffe natuurlijke Kinderziekte kreeg, waaraan zij op den elfden dag overleed; terwijl de ingeënten ware Koepokken kregen, zonder door Kinderziekte te worden aangetast. De Hoogleeraar bepaalt hier den dag niet, waarop door hem de stof genomen is; zeggende alleen, dat hij de inenting verrigtte mit der sehr schönen wasserhellen Lymphe, aus den ausgezeichnet volkommenen Pusteln eines achtjährigen Mädchens, etc.
Te zelfder plaatse verhaalt hij, in eene aanteekening, den gunstigen afloop van eene Vaccinatie met stof, onwetend van een kind genomen, met syphilis besmet; daarbij betoogende, dat een in het ligchaam aanwezig miasma zich niet aan de Koepokstof kan mededeelen, zoo lang dezelve nog voor overbrenging geschikt is; terwijl, volgens zijne meening, de Koepok dan slechts plaatselijk werkzaam is.
Het zij verre, dat ik de waarheid dezer waarnemingen eenigzins in twijfel zou willen trekken; immers kan de geregelde en ongestoorde loop der Koepokken van eene mindere vatbaarheid, of andere ons onbekende oorzaken, hebben afgehangen. Intusschen leeren mijne proefnemingen, dat de Koepokken, hoe geregeld in haren loop, hoe natuurlijk, en schoon in gedaante, met hare stof een ander smet kunnen bevatten, dat onveranderd zijne werking op het dierlijk ligchaam uitoefent. En, zoo zij de smetstof der Kinderziekte onveranderd kunnen overbrengen, voor welke, bij derzelver geregelde werking, alle vatbaarheid in het ligchaam, gedurende het geheele leven, vernietigd wordt, hoe veel gemakkelijker kunnen dan niet
| |
| |
zoodanige mede overgaan, tegen welke de Koepokken, ten minste tot op den huidigen dag, nog niet als behoedmiddel bekend staan? |
|