Iets uit het werk van den heer De Pradt.
Lang voordat hij (buonaparte) Keizer werd, vertoonde zich in hem het aangeborene streven naar onbeperkte heerschappij; hij droomde altijd slechts van politieke catastrophen. Reeds in 1794 zeide hij: ‘Er bestaan twee wankelende troonen, welke ik schragen wil; dien van Konstantinopel, en den Perzischen.’ De Maarschalk duroc verhaalde mij, dat, toen buonaparte in 1796 onvoorziens bij de armee van Italië aankwam, hij zijne Generaals op denzelfden eerbiedigen afstand hield, als tien jaar later in de Louvre. Kort na zijnen eersten intogt in het Milanesche, en na den slag bij Lodi, stelde men hem de mogelijkheid voor, om Lombardijen voor zich te verkrijgen; waarop hij antwoordde: ‘Ik ken eenen schooneren troon, die vacant is!’ In September 1804 zeide hij mij: ‘Sedert tweehonderd jaar valt in Europa niets meer te beginnen; slechts in het Oosten kan men nog in het groot werken.’ Honderdmaal klaagde hij over de palen, welke de beschaving van Europa aan zijn veroverend genie stelde. Dezelfde manier van denken dreef hem in zijn verderf, naar Rusland. In 1811 had hij met mij een lang gesprek. ‘In vijf jaar,’ dit waren zijne woorden, ‘zal ik Heer der wereld zijn. Rusland alleen is over, maar ik zal het verpletten; Parijs moet dan tot aan St. Cloud worden voortgebouwd; vijftien lienieschepen jaarlijks, en die mogen niet uitloopen, tot ik honderdvijftig bijeen heb; dan zal ik zoo wel ter zee als te lande meester zijn, en de handel door mijne handen moeten gaan.’