| |
Natuurlijke historie van den ezel.
Eene satyrieke Voorlezing.
(Vervolg en slot van bl. 292.)
Het is hier de plaats, den ezel ook ten opzigte zijner nuttigheid te waardigen. Van alle zijden wordt hij ons als een ongemeen nuttig dier afgeschilderd. Niet alleen zijn dienst, maar ook alles wat aan en in hem is, zou kunnen genuttigd worden; behalve alleen zijn vleesch, hetwelk reeds galenus, niet alleen als onsmakelijk, maar zelfs als schadelijk, in een' kwaden reuk bragt. Zoo veel is bekend, dat de ezelsmelk als een voortreffelijk geneesmiddel tegen de tering gebruikt wordt, en naar de meening der ouden zou ook het bloed, de urin, het hart en de lever dezes diers rijk zijn aan medicinale deugden. Hetzelfde zegt men van de hersenen, welke buiten dat wel nergens toe deugen mogen. Dat de ezelshuid in het Oosten tot vervaardiging van het segrijn, door de Oosterlingen sagri genoemd, wordt gebezigd, kan men uit thevenot's Reizen zien; en dat ook parkement,
| |
| |
zeven, schoenen en trommels van dezelve gemaakt worden, is bekend.
Er zijn, echter, ook ezels in menigte, bijzonder van de phlegmatieke en weekelijke soort, die zelfs de nuttigheid niet bezitten, dat hunne huid tot parkement en segrijn kan gebruikt worden; ten minste heeft men tot hiertoe nog geene proef genomen om ze tot dit oogmerk toe te bereiden, en uit hunne dikhuidigheid laat zich bijna opmaken, dat deze proef mislukken zou, bijaldien soms een dier financiers, welke maar al te gaarne riemen van de huid hunner medemenschen snijden, zulks op het tapijt mogt brengen. Daarentegen liet zich deze huid tot trommelvellen en schoenen ligt wel verarbeiden, en dit ware de proef zeer waardig, inzonderheid in eenen tijd, dat zoo vele menschen hunne huid voor de ezels ten beste moeten geven.
Naar het getuigenis van buffon, maakten de ouden ook fluiten uit de beenen van den ezel, waarin zij meer toon vonden, dan in de beenderen van andere dieren. Vele ezels hebben, nogtans, zoo weinig toonzin, dat zelfs hunne beenen niet eens tot muzijk zouden deugen.
Wat de diensten des ezels betreft, zoo is het bekend genoeg, dat hij tot trekken, tot lastdragen en tot rijden met groot nut gebruikt wordt. Een groot aantal ezels is intusschen door gewoonte zoo traag geworden en vertroeteld, dat zij zich liever door hunne medeëzels trekken en dragen laten, dan dat zij hun gebeente daartoe zouden leenen.
Men heeft, uit dien hoofde, grootelijks onregt, wanneer men de ezels, zonder uitzondering, wegens de slechte behandeling beklaagt, welke hun van allen kant zou wedervaren, naardien zij aan de plompheid en boosaardigheid van onwaardige knapen en slechtgezinde boeren zouden zijn blootgesteld. Immers ik maak mij sterk, te bewijzen, dat het aantal dier ezels, welke van boeren en knechten mishandeld worden, niet grooter is dan dier genen, welke, voor de hun geslacht wedervarene mishandelingen, het regt van wedervergelding op den rug der boeren en knechten oefenen.
Naardien wij nu den ezel in het algemeen beschouwd hebben, willen wij nog eenige bijzondere soorten van denzelven, aan welken, zoo veel ik weet, nog geen natuuronderzoeker dacht, nader beproeven.
Onder dezen onderscheiden zich inzonderheid de lompe
| |
| |
ezels. Men vindt wel onder iedere hemelstreek lompe ezels, maar het eigenlijke vaderland derzelven schijnt toch Duitschland te zijn; ten minste stoot men daar te lande bij iedere schrede op eenen van deze soort. Zij doen zich door een plomp uitvarend bestaan kennen, daar zij tegen elkeen aanloopen, een' ieder op den voet treden, elk in het gezigt snuiven, en overal met hunne ezelachtigheden voor den dag springen. De lompste ezels zijn eene soort van dienst- en pak-ezels, die men niet zelden op de bureaus, in de antichambres der grooten, in de wachtkamers, post-, accijs- en tol-kantoren, en zelfs in winkels, aantreft. Intusschen zijn er ook lompe ezels van hoogere distinctie, en de beschaafdste opvoeding is dikwijls niet in staat de ezelsnatuur van hun uit te drijven.
Eene tweede soort zijn de trotsche of hoogdravende ezels, welke ik reeds boven vermeldde. Deze vervallen in onderscheidene wijzigingen of bastaardsoorten. Eenigen verheffen zich op de hoogheid en den ouderdom huns geslachts, en dragen den kop hoog, om hunne familiewapens ten toon te spreiden; dit zijn de adel-trotsche ezels. Anderen scheuren den smoel open, om hunne wijsheidstanden te toonen; dit zijn de schrander-trotsche of geleerd-trotsche ezels, (in het Hollandsch ook wijsneuzen en pedanten genaamd.) Anderen blazen zich op, om de geldzakken te toonen, waarmede zij beladen zijn; dit zijn de geld-trotsche ezels. Nog anderen dragen de borst hoog op hunne ezelsgestalte; dit zijn de pronkende of kokette ezels. En nog anderen steken den neus op en snoeven, om te toonen, dat zij haar op de tanden hebben; dit zijn de brammen of helden-trotsche ezels, welken ik bij uitstekendheid muilezels mogt noemen.
Onder deze allen schijnen mij de adel-trotschen nog de dragelijksten. Hun hoogmoed valt veel minder lastig dan die der anderen. Dezelve uit zich meer in een trotsch nederzien, en in eene grootsche afzondering van hunne niet-adelijke medeëzelen, met welken zij wanen zich te encanaileren, dan in dat lastige opdringen, waarmede genen ons als 't ware dwingen willen, hunne ingebeelde voorregten te erkennen en te bewonderen. Zij gelijken, alzoo, eenigermate naar de opgeblazene paters in eene hoenderkweekerij, welke, hunner hoogheid zich bewust, eenzaam omwandelen, en op het lage Plebejervolk, dat daar om hun heen kakelt en kraait, met trotschen
| |
| |
blik nederzien. Wanneer wij ze, alzoo, met onpartijdige oogen beschouwen, leveren zij meer stoffe op tot lagchen dan tot ergernis.
Lastiger zijn de schrander- en geleerd-trotsche ezels. Men kan dezelven niet ontwijken; zij treden ons overal in den weg, om hunne geleerdheidsblazen te ontlasten. Hun geschreeuw klinkt altijd als ego - ego! en ergo - ergo! Alle wijsheid gaat van hun uit; elke onderneming dreigt eene slechte uitkomst, dewijl men met hun niet te rade ging; iedere inrigting in den staat is onverstandig, dewijl hun ezelsvernuft het denkbeeld daartoe niet ingaf; iedere staatsregeling draagt de kiem des doods bij zich, dewijl het plan der constitutie niet uit hun ezelsbrein voortkwam; en iedere financiéle of krijgskundige operatie moet mank gaan, dewijl zij noch het ministerie, noch den krijgsraad presideerden; ja, de Hemel zelf heeft eene fout begaan, dewijl Hij hen bij de schepping niet raadpleegde; anders toch ware dit en dat beter geslaagd, en de ezels waren niet tot gehoorzamen, maar tot regeren geschapen!
De brammende of brommende ezels zijn datgene in dadenwaan, wat genen in wijsheidswaan zijn. Karel de groote, alexander en frederik, Prins eugenius, blucher en wellington zijn maar korporaals tegen hen; en slechts wat zij in hunnen aardappeloorlog verbazends, ongehoords en ongeloofelijks uitvoerden, verdient door de geschiedpen vereeuwigd te worden. Zij gelijken eenigermate den ouden heidenschen God püstrich, die eenen geweldigen zwaveldamp uit zijne holle, metalen kinnebakken blies, wanneer hij in het vuur gebragt werd; schoon men beweert, dat zij gewoon zijn de kinnebakken in te trekken, wanneer het in het vuur gaat.
Doch de belagchelijkste en ondragelijkste ezels zijn de geldtrotsche ezels; niet alleen, omdat zij zich met de geldzakken, welke zij dragen, onder alle ezels het breedste maken, maar ook, omdat deze geldzakken, onder alle voorregten, waarop een ezel zich iets pleegt in te beelden, de toevalligste zijn, en even zoo ligt weer van hunnen rug genomen kunnen worden, als zij daarop gepakt werden; in welk geval niets meer dan de naakte, kale ezel overblijft.
Eene derde soort der ezels zijn de ernsthaftigen. De ezel is in het algemeen een ernsthaftig beest, en in zoo ver- | |
| |
re vindt schlegel's omschrijving van den mensch ook bij hem hare toepasfing. Vele ezels dragen, intusschen, hunne zakken met eene zoo ernsthaftige ambtsmine naar den molen, en gaan met eene zoo deftige ambtswaardigheid om de bron, dat men ligtelijk zou kunnen verleid worden, hen voor iets meer dan gemeene trek- of pak-ezels te houden, inzonderheid wanneer zij, in plaats van den zak, een pak acten dragen, of met eene pruik op het hoofd, eene pen achter het oor en eenen bril op den snuit versierd zijn. Deze ernst is hun zoo tot tweede natuur geworden, dat dezelve slechts door de lucht eener schoone ezelin verzacht worden, en in eene soort van vermakelijk grijnzen veranderd worden kan; want het lagchen achten zij beneden hunne ezelswaardigheid, en zij zouden zelfs dán niet medelagchen, schoon ook, om met shakespeare te spreken, een cato zweren mogt, dat de grap des lagchens waardig was. In hunnen ernsthaftigen ezelswaan, zien zij, derhalve, ieder, die lacht, voor een' dwaas, en een' ieder, die het lagchen bevordert, voor een' goochelaar aan, zonder te bedenken, dat juist zij het zijn, die den lachzuchtigen de meeste stof tot lagchen verschaffen.
Eene vierde soort zijn de bedenkelijke ezels. Er zijn er, die, uit louter bedenken, omzigtigheden en voorzigtigheden, geheel overzigtig zijn, en naauwelijks eene schrede wagen voorwaarts te doen. De sophistische ezel, die met zijne bedenkelijkheid tusschen twee hoopen hooi weifelde, en niet tot besluit kon komen, welken van beiden hij het eerst vreten zou, is inderdaad slechts een voorbeeld van duizend andere ezels dezer soort.
Eene vijfde soort zijn de gevoelige of sentimentéle ezels. Deze zijn, hetgeen men bij deze dieren naauwelijks verwachten zou, met een zoo prikkelbaar zenuwgestel begaafd, dat een vrouwelijke triller hun wellustige vertrekkingen, een trompetgeschal of een trommelslag, daarentegen, flaauwten veroorzaakt. Men heeft dagelijks gelegenheid, dergelijke gevoelige of overgevoelige ezels in concerten en schouwburgen waar te nemen. Hier inzonderheid is het, dat iedere krachtige gedachte of iedere luimige inval, die bij anderen de lever weldadig schudt, als een wanklank op hunne zenuwen werkt. Dan schreeuwen zij over kwetsing der rede en der zedelijk- | |
| |
heid, van welken zij, in den grond, verder verwijderd zijn, dan de ezel van het luitspelen.
De verreweg talrijkste soort der ezels zijn de phlegmatieke, ongevoelige en dikhuidige ezels. Dat de meeste ezels voor slagen en mishandelingen van allerlei aard ongevoelig zijn, heb ik reeds boven aangemerkt. Het is, derhalve, nog veel minder te verwachten, dat de slagen, welke den rug hunner medeschepselen treffen, hen in hunne phlegmatieke gemoedsrust zouden storen. Zijn het te gelijk domme ezels, zoo als dat meest het geval is, zoo bestaan er inderdaad geene benijdenswaardiger schepselen dan zij, inzonderheid wanneer zij tot over de ooren in het voeder zitten. Want, eensdeels dient hun hunne ondoordringbare ezelshuid als tot een harnas, waarop alle zuchten en weeklagten, alle pijlen des medelijdens afstuiten; anderdeels veroorzaakt hun het bovenmatige denken geene hoofdpijn; ook hebben zij, als rijke ezels, noch te denken, noch te arbeiden, noch te zweeten. Inderdaad, wanneer men het behagelijk aanwezen dezer phlegmatieke, weelderige en domme ezels beschouwt, en hetzelve met het geplaagde, kommervolle bestaan van tallooze andere schepselen vergelijkt, die naast hun gebrek lijden, zoo zou men bijna in verzoeking komen om te denken, dat de wereld alleen voor hun, en alle andere schepsels tot hunne lastdieren geschapen waren. Met één woord: zij alleen zijn de ware lievelingen van het geluk te noemen.
Dezen, mijne Heeren, zijn zoo omtrent de hoofdsoorten van den ezel. Er bestaan nog wel eene menigte afwijkingen; maar alle ezels de monstering te laten ondergaan, daartoe ware naauwelijks een gansche zomerdag toereikend, en denkelijk hebt gij aan dezen reeds ten volle genoeg. Ik besluit dan deze voorlezing met den opregten wensch, dat de menschen spoedig de volkomen overhand over de ezels mogen krijgen! |
|