Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijZonderlinge ontsnapping van den heere De la Fayette uit olmutz, in 1794.(Vervolg van bl. 286.)
La fayette sloeg den weg in, die hem was aangewezen, en bereikte, zonder eenige verhindering, eene kleine stad, omtrent tien (Eng.?) mijlen van Olmutz gelegen; hier verdeelde zich de weg - die, welke naar Trappaw leidde, lag aan de regterhand, en ongelukkig sloeg hij den weg in, die zich aan zijne linkerhand bevond. Nog niet verre van de stad verwijderd zijnde, vermoedde hij reeds den verkeerden weg te zijn ingeslagen, dewijl dezelve te veel links af liep; zoodat hij aan iemand, dien hij ontmoette, vroeg, of dit de weg was naar Bautropp. Deze man, hem met een' nieuwsgierigen blik opnemende, zeide hem vervolgens, dat hij zich in den weg vergist had, en wees hem een' anderen aan, die hij zeide dat hem spoedig te regt zoude brengen. Het voorkomen van la fayette, zijn schuimend paard, vreemde tongval, en zijne onzekerheid van den weg, deden dien man vermoeden, dat hij een voortvlugtig gevangene was; hij wees hem daarom eenen weg aan, die langs eenen omweg naar de stad terugvoerde, en ijlde zelf naar de stadsregering, aan welke hij zijn vermoeden te kennen gaf; zoodat, toen la fayette meende den weg te hebben gevonden, aan welks eindpaal hij zijn behoud te gemoet zag, hij eensklaps omringd werd door eene wacht gewapende lieden, die, onaangezien zijne tegenkantingen, hem naar den Magistraat voerde. Hij had zich echter genoegzaam hersteld, om op de vragen, die hem gedaan werden, de meest gepaste antwoorden te kunnen geven: hij zei- | |
[pagina 328]
| |
de, dat hij een landsbeambte van Trappaw was, en dat hij, vrienden te Olmutz hebbende, deze was gaan bezoeken; dat hij aldaar door ongesteldheid langer was opgehouden, dan hij eerst voornemens was geweest; en dat, zijn verloftijd nu ten einde zijnde, hij verzocht, dat men hem niet zoude ophouden, vreezende, indien zijne afwezigheid mogt worden opgemerkt, zijnen post te verliezen. De Magistraat was door dit verhaal zoo zeer te zijnen voordeele ingenomen, dat hij volkomen voldaan scheen, en op het punt was hem te ontslaan, toen de deur eener binnenkamer geopend werd, en een jong mensch binnentrad, met eenige papieren ter onderteekeninge. Terwijl dit geschiedde, zag deze jongeling la fayette aan, en fluisterde terstond een' der regeringsleden iets in 't oor; deze hernam: ‘Wie meent gij, dat hij is?’ - De Generaal la fayette. - ‘Vanwaar kent gij hem?’ - ‘Ik was tegenwoordig, toen de Generaal door de Pruisen aan de Oostenrijkers te *** werd overgeleverd: hij is het zeker; ik kan mij niet bedriegen.’ La fayette smeekte om gehoord te mogen worden. De Magistraat zeide hem, dat geene woordenwisseling hem meer konde baten; dat hij zich moest laten welgevallen, terstond naar Olmutz gebragt te worden, en dat hij aldaar zijne belangen kon doen gelden. Verbijsterd en ter neêrgeslagen, onderwierp hij zich aan zijn ongelukkig lot, werd naar Olmutz teruggevoerd, en dezelfde dag, die voor hem was opgegaan met de heerlijkste vooruitzigten van geluk en vrijheid, zag hem, op deszelfs einde, ter neêrgedompeld in al de ellenden eener teleurgestelde hoop en veel engere gevangenis! Balman, de nasporing zijner vervolgers ontweken zijnde, kwam op de plaats, waar het rijtuig besteld was, om hunne komst af te wachten, aan. Hetzelve nog aldaar vindende, en geen schijn van la fayette, vermoedde hij eenig ongeval. Met al het geduld, van hetwelk hij meester was, wachtte hij den avond af, alle hoop van den gelukkigen uitslag hunner onder- | |
[pagina 329]
| |
neming nog niet opgevende. Hij zond echter het rijtuig weg, en reisde langs groote omwegen in den omtrek rond, in de hoop dat zijne vrienden langs eenen anderen weg mogten ontsnapt zijn; maar hij kon geen narigt hoegenaamd omtrent hen inwinnen, tot dat eindelijk, op den derden dag, een gerucht van het vatten van den voortvlugtigen la fayette zijne hoop deed zinken, en hij, ongeduldig om de waarheid te vernemen, naar Olmutz op weg ging. Spoedig werd bij van het treurig voorval onderrigt, alsmede dat zijn vriend huger een gelijk lot ondergaan had. Wanhopig de eerste oorzaak zijns ongeluks geweest te zijn, en besloten hebbende het met hem te deelen, gaf hij zich vrijwillig aan, en werd als een gevangene naar het kasteel opgezonden. Op deze wijze werd, door eene reeks van noodlottige omstandigheden, welke geene wijsheid voorzien of verhoeden kon, een plan verijdeld, dat zoo lang voorbereid en met zoo veel overlegs ontworpen was. De aandacht des Lezers moet zich nu voornamelijk bepalen bij huger, met de bijzonderheden van wiens lijden de Schrijver beter bekend is, dan met dat van balman, daar hij dezelve uit den mond van huger zelv' heeft mogen vernemen. Den dag na zijne aankomst in het kasteel, werd huger door den cipier verwittigd, dat hij zich had voor te bereiden tot een geregtelijk verhoor voor den eersten Magistraatspersoon der stad. Daar hij zich geene misdaad van eenig aanbelang bewust was, vreesde hij voor zijn leven niet, maar verwachtte, dat, nadat hij zijne geschiedenis verhaald, en de beweegredenen zijner handelingen ontwikkeld zoude hebben, zijn regter hem alsdan tot eene ligte straf, welligt tot eene kortstondige gevangenis, zoude verwijzen: hoe groot was dus zijne verbazing, toen hij zich hoorde beschuldigen van in eene zamenzwering getreden te zijn tegen het Oostenrijksch Gouvernement! | |
[pagina 330]
| |
Het verhoor had plaats met behulp van eenen tolk, een' jongeling van een goedhartig voorkomen, die in zijnen toestand scheen deel te nemen, en die, wanneer hij zoodanige antwoorden gaf, welke deze meende dat hem in zijne zaak nadeelig konden zijn, hem dezelve liet herhalen, derzelver inhoud verzachtende; hem verzekerende, dat hij zich overtuigd hield, dat hij zijne meening niet in de juiste bewoordingen had geuit, en hem verzoekende zich te bedenken, of hij zich niet op deze of dergelijke wijze bedoelde uit te drukken. Huger zag zijne goede oogmerken in, en besloot zich op zijn oordeel te verlaten, voornamelijk nadat hij hem zacht had hooren zeggen: ‘Weet, dat ik uw vriend ben!’ Na deze en nog vele volgende ondervragingen, zeide hem de Magistraat, dat hij zich op geene vergiffenis moest verlaten, maar raadde hem, zich tot het ergste voor te bereiden. Deze waarschuwing, dikwijls herhaald, begon hem eindelijk op zijn lot oplettend te maken; en, in aanmerking nemende, dat hij in de magt was van eenen oppermagtigen Vorst, wiens wil boven de wet verheven was, kon hij zich ten laatste van een treurig voorgevoel niet ontdoen. De plaats zijner gevangenis was een afzigtelijke kerker, zonder licht; het gemeenste voedsel was zijn deel, en gedurende den nacht werd hij aan den vloer vastgeketend; zijne eigene kleederen waren hem afgenomen, en in derzelver plaats andere gegeven, die reeds door menig ander gevangene gedragen waren. Op deze wijze bragt hij de drie eerste maanden zijner gevangenisse door; na welken tijd hij naar eene betere kamer werd overgebragt, waarin het zwakke schijnsel van een geleend licht nederdaalde; hij ontving gezonder voedsel en betere kleederen, en zijne omstandigheden werden in ieder opzigt dragelijker. Maar steeds bleef hij onzeker van zijn lot, en de cipier was het éénig menschelijk wezen, dat hem bezocht; toen hij, zeer onverwacht, verrast werd door een bezoek van zijnen jongen vriend, | |
[pagina 331]
| |
den tolk, den Heer w***Ga naar voetnoot(*). Zijne vreugde was ten top gestegen, nu het hem gebeuren mogt, weder eenmaal een vriendelijk menschelijk aangezigt te aanschouwen. Deze onderrigtte huger, dat het Hof van Oostenrijk gemeend had, dat de geheele bezetting van Olmutz in de zamenzwering had deel genomen; dat vele lieden op het enkele vermoeden gevat waren: want dat men niet had kunnen gelooven, dat twee zoo jonge merschen, als hij en balman, zonder de medewerking van anderen, zulk een stout plan hadden kunnen vormen en uitvoeren; maar dat, daar men verder geene bewijzen had kunnen vinden, men besloten had, hun eerlang een proces aan te doen, en dat te dien einde Advocaten van Weenen zouden gezonden worden, om den Magistraat der stad behulpzaam te zijn. Nu eerst vernam huger de gansche mislukking huns ontwerps, en lat balman met hem onder één dak was; en, hoe droevig de bedenking ook mogt zijn, dat het lijden zijns vriends het zijne evenaarde, kon hij echter de vreugde niet bedwingen, die hij gevoelde, zoo nabij hem te zijn. Kort daarna ontdekte hij, dat deze de kamer boven hem bewoonde. Van nu af aan was ook de behandeling, welke hij ondervond, veel zachter; zelfs de cipier, die zoo onlangs nog het diepste stilzwijgen had in acht genomen, verminderde zijne omzigtigheid, en kwam hem dikwijls bezoeken; en, schoon hij een man was van weinig onderhouds, was zijne verschijning hem altijd bij uitstek aangenaam, als de nare eenzaamheid wegnemende, aan welke hij steeds was overgelaten. Vele waren de proeven, welke hij bewerkstelligde, om eene gemeenschap met balman te openen; en eindelijk, ook dit gelukte. Hij bemerkte, dat het venster, hetwelk een geleend licht in zijne kluis doorliet, dit tevens deed in die van | |
[pagina 332]
| |
balman. Hij nam een stukje kalk van den muur, en krabde met hetzelve eenige weinige woorden op een' zwart-zijden doek, dien hij om den hals droegGa naar voetnoot(*). Vervolgens, denzelven op een' stok stekende, klauterde hij langs den muur van de kamer op, en hield den stok zoo nabij aan het gemeene venster als mogelijk was, tot dat dezelve de oplettendheid van balman had tot zich getrokken, die, na vele pogingen, zich van denzelven meester maakte, en op dezelfde wijze een antwoord deed toekomen. Verrukt deze zwarigheid overwonnen te hebben, ging er geen dag voorbij, dat zij elkander niet het een of ander mededeelden. Aan w*** hadden zij de middelen te danken, door welke hun toestand nog dragelijker werd, - het in hun belang trekken, namelijk, van de vrouw des cipiers: eenige weinige geschenken, en nu en dan een stukje gelds, hadden haar overgehaald, hun heimelijk boeken, spijze, wijn en warmer kleederen te brengen, en eindelijk ook den twee vrienden eene ontmoeting te verschasfen - in het eerst, wel is waar, eene zeer korte, maar ten laatste, stouter geworden, stond men hun toe, een gedeelte van den dag met elkander door te brengen. Het volgende is een uittreksel uit eenen brief, door huger aan een' bijzonderen vriend en bloedverwant geschreven, die, daar hij in denzelven zijnen toestand en zijne gewaarwordingen op eene krachtige wijze heeft geschetst, wel verdient te worden medegedeeld: ‘Ik ben evenzeer onbewust van de wijze, op welke deze zaak is voorgesteld geworden, als van hetgeen in deze dagen van eene poging ter bevrijding van den Heer la fayette gedacht wordt. De beweegredenen, echter, die mij bewogen dezelve te ondernemen, kunnen | |
[pagina 333]
| |
niet beoordeeld worden door die genen, welke alle dergelijke ondernemingen toetsen aan het wél of kwalijk slagen derzelven. Geloof mij, de onderneming was even min zonder verstand begonnen als oldriftig uitgevoerd; maar zij mislukte door toevallen, die geene wijsheid konde voorzien. Bij het verdriet eener mislukking werden gevoegd al de ellenden eener gevangenis, welke in Oostenrijk alles van dien aard in Engeland overtreft. In een eng verblijf, even ruim genoeg voor mijn bed van stroo, met acht stuivers (Eng.) daags voor mijn onderhoud, des nachts aan den grond vastgeketend, en zonder boeken of licht, bragt ik de eerste drie maanden mijner gevangenschap door. Na dien tijd werd mijn toestand trapswijze beter; evenwel, aan mijne vrienden mogt ik niet schrijven, van mijne ketens niet verlost worden, en geene de minste gemeenschap hebben met de wereld - dit alles werd mij eerst toegestaan veertien dagen vóór mijne verlossing. In zulk eenen toestand kon de bewustheid alleen, van niets oneerlijks of schandelijks bedreven te hebben, mij die inwendige voldoening verschaffen en dat onwrikbare geduld inboezemen, zoo noodzakelijk om met kalmte zulk eene schielijke en harde wenteling der fortuin te verdragen; en inderdaad, ik werd overtuigd, dat een gemoed, met zichzelven in vrede, in geenen toestand kan ongelukkig zijn. De onaangename gewaarwordingen, opgewekt door, ons ongewone, afzigtelijke voorwerpen, werden mede door de dagelijksche gewoonte meer en meer weggenomen; en de ziel, door geen vermogen te onderdrukken, vindt altijd troost in de hoop, en haar ontbreekt zelden eenig voorwerp, om zich werkzaam mede bezig te houden. Mijn vriend en lotgenoot balman bevond zich in hetzelfde huis; en onze pogingen, om eenige gemeenschap daar te stellen, of elkander een oogenblik te zien, leverden eene oefening op voor den vindingrijken geest; en, was de moeijelijkheid van de vervulling onzer wenschen groot, de | |
[pagina 334]
| |
kleinste welgelukte poging beloonde dan ook dagen, doorgebragt in ontwerpen en verwachting. Eenmaal mogt het mij gelukken, mij van mijne ketenen te ontdoen; en ik gevoelde hierover eene aandoening, nimmer door woorden te beschrijven. De slaaf, door de goedheid zijns meesters bevrijd, ondervindt niets, dat hiermede te vergelijken is; hij gevoelt verpligting voor eene ontvangene weldaad; maar een mensch, die eertijds het genot der vrijheid smaakte, de ketens der dwingelandij en der onderdrukking verbrekende, heeft het dubbele genot van zijnen vijand overwonnen en zijne vrijheid door eigene pogingen herkregen te hebben. De mijne was slechts denkbeeldig, want ik bleef omgeven van muren en schildwachten; maar het was een voorval, mij zoo belangrijk toeschijnende, dat ik der wezenlijkheid niet toestond, het geluk, dat het mij verschafte, te verstoren; en ik gevoelde waarschijnlijk in dat oogenblik meer vreugde, dan de helft des menschdoms, in het bezit van vrijheid, rijkdom en vrienden, in den loop van een geheel leven. Mijne langdurige gevangenis heeft mij dus niet geheel ongelukkig gemaakt; maar veeleer mogt ik, ook gevangen, nog eenig genoegen ondervinden.’ Eindelijk, na zeven maanden, werden zij onderrigt, dat de Advocaten van het Hof waren aangekomen. Het Gouvernement was te dier tijd reeds overtuigd, dat de poging, om la fayette te bevrijden, geheel alleen door twee vreemdelingen was gevormd, en dat het geene door de geheime agenten van Frankrijk bewerkte zamenzwering was, in welke men meende, dat ten minste de bezetting van Olmutz deel had, zoo dezelve zich al niet verder uitstrekte; en bij hun verhoor werden zij ook alleen beschuldigd, beproefd te hebben een' staatsgevangene te verlossen. De daad bewezen zijnde, werden zij naar hunne gevangenis teruggezonden, om het vonnis af te wachten, dat door den oppersten Magistraatspersoon tegen hen zou worden uitgesproken. Alles, echter, behalve hun- | |
[pagina 335]
| |
ne vrijheid, werd hun nu toegestaan. Eenige dagen verliepen, eer zij iets van w*** vernamen; en, toen hij kwam, waren zij niet weinig ontsteld en verbaasd, van hem te vernemen, dat hunne straf eene gevangenis voor hun leven zoude zijn! Hij troostte hen echter, door aan te merken, dat, indien zij door eenig middel aan geld wisten te komen, dit vonnis in een veel ligter konde veranderd worden; daar het van den Magistraat afhing, dát vonnis te vellen, hetgeen hij zoude goedvinden, en zelfs hen geheel in vrijheid te stellen. Balman had geene fortuin, en, daar huger in Oostenrijk geen credit had, kon er zeer veel tijds verloopen, eer hij eene remise uit Londen konde erlangen. W***, hun beschermengel, beloofde, alwat mogelijk was, voor hen te zullen doen.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|