De Heer millar, door den oude verlaten zijnde, ontkleedde zich, en wilde te bed gaan, toen de hond zich voor hem nederwierp en hem zulks belettede. Hij keerde zich om naar de andere zijde; maar het dier, dat hem steeds volgde, vatte zijn hemd, en hield het zoo vast, dat de Heer millar genoodzaakt was, het andermaal op te geven. Niets kon meer sprekende en nadukkelijk zijn, dan de gebaren van dezen hond; en de Heer millar, na nog eenige vruchtelooze pogingen aangewend te hebben om in bed te komen, begreep, het beest zijne rol te moeten laten uitspelen, zoo als hij zulks uitdrukte, kleedde zich derhalve weder aan, en zette zich neder, in diep gepeins over het vreemde gedrag van dezen hond. Door de buitensporige vreugde, die het dier te kennen gaf, toen het hem zijne kleederen wederom zag aantrekken, moest bij den Heer millar natuurlijk de gedachte opkomen, of men welligt ook iets kwaads met hem mogt voorhebben. Des hospes voorkomen, nogtans, had geene de minste verdenking bij hem te weeg gebragt; en, daar hij gelukkig zijne pistolen medegenomen had, die in goede orde waren, besloot hij, rustig den uitslag af te wachten, en, in geval van nood, zijne huid zoo duur mogelijk te verkoopen.
Reeds was meer dan een uur verloopen, toen hij, tot zijne verbazing, het bed, zonder eenig geraas, door eene valdeur, zag naar beneden zakken; en hij begreep nu duidelijk, dat hij door den schelmschen hospes bestemd was, een lot te ondergaan, dat waarschijnlijk reeds vele slagtoffers dezer helsche handelwijze was ten deel gevallen.
De Heer millar, zich herinnerende, dat de hospes gezegd had, alleen te zijn, oordeelde, dat, indien hij zich dit oogenblik ten nutte maakte, hij welligt nog konde ontkomen. Een pistool in elke hand, en door zijnen hond vergezeld, ging hij naar beneden, en ontmoette den hospes onder aan den trap, die, met een groot mes in zijne hand, in eene dreigende houding op den Heer millar aankwam, maar door den getrouwen hond dadelijk bij de keel gegrepen werd. Daar het hem onbewust was, of welligt nog meer schurken in de nabijheid waren, gaf hij terstond op den ouden ellendeling vuur, verliet hem, wentelend in zijn bloed, vloog het huis, steeds door zijnen viervoetigen redder gevolgd, uit, stak de heide over naar de plaats, waar