Sicard en Monot.
Onder de tallooze gruweldaden, waardoor de Fransche revolutie Frankrijk onteerde en schandvlekte, overtroffen de beruchte September-tooneelen vast alles, wat men afschuwelijk noemen kan. Destijds was het ook, dat, door be moeijing van den bloeddorstigen billaud-varennes, de beroemde Directeur van het Instituut voor Doofstommen te Parijs, Abt sicard, een der edelste en verdienstelijkste mannen zijner eeuwe, als slagtoffer vallen zou. Hij bevond zich onder het twintigtal, die tot dit einde, na bewerkstelligd huisonderzoek, gevangen genomen, en in vijf fiakers naar de abdij gebragt werden. Zestien van die ongelukkigen trof, terstond na hunne aankomst, dit gruwzame lot des doods. Doch den Heer sicard en zijne drie reisgezellen liet men naar het Committé der Sectiën brengen, wier gezag, tot op de vormelijke instandbrenging van het bloedgerigt, nog werd erkend. Om deze vier offers aan het zwaard der Barbaren te ontrukken, wisten de leden van dat Committé geen ander middel, dan dezelven onder hen oogenblikkelijk te doen plaats nemen, en ze bezigheid met schrijven te verschaffen. Drie zaten reeds aan de schrijftafel, toen de moordenaars binnenstormden, en de uitlevering der vier gevangenen verlangden; maar de Abt sicard stond nog. Men bemerkte hem, en reeds waren alle sabels op zijn hoofd gerigt; nog ééne minuut, en hij was niet meer. Nu sprong de Heer monot, medelid van dat Committé, een edelaardig, moedig man, voor den dag, waagde zijn eigen leven, trad voor den Heer sicard, bedekte hem met zijn ligchaam, en riep den moordenaren toe: ‘Beter is het, dat gij mij opoffert, dan dat gij den vaderlande een' man ontrooft, die hetzelve zoo nuttig is. Het is de verzorger der doofstommen.’ Deze stoute daad bragt de moordenaars wel in