| |
| |
| |
Natuurlijke historie van den ezel.
Eene satyrieke Voorlezing.
(Naar het Hoogduitsch.)
Er bestaat welligt geene grootere dwaasheid dan die, tegen de dwaasheid, de domheid en de zonde met de wapenen der spotternije te velde te trekken. Want, of men daagt de halve wereld uit, wijl de halve wereld de vanen dezer Hooge Geallieerden trouw gezworen heeft, of men is een ware - stemme des roependen in de woestijn. Die genen, tegen welken de prediking gerigt is, zijn doof voor dezelve; die weinigen, daarentegen, welke er naar hooren, hebben de bekeering niet van doen.
Deze overweging heeft het besinit bij mij tot rijpheid gebragt, de satyrieke loopbaan te verlaten, met de gekken, domooren en schavuiten eenen
wapenstilstand te sluiten, mij enkel en alleen met de beschouwing van de onverminkte werken der natuur bezig te houden, en u mijne overwegingen en ontdekkingen, bijzonder omtrent het dierenrijk, mede te deelen.
Ik begin met de natuurlijke historie van den ezel. Want, billijkerwijze behoort den ezel ook in de natuurlijke historie dezelfde voorrang, die hem niet zelden in de burgerlijke maatschappij wordt toegestaan; en er wordt slechts weinige ezelskunde vereischt, om de ondervinding op te doen, dat hij het is, die in menige vergadering het voorzitterschap, in menig collegie de voordragt, bij menige audientie den rang, en bij menige verkiezing de voorkeur heeft.
Laten wij met eenige weinige algemeene beschouwingen over den ezel beginnen. Het geslacht der van Ezels is een der oudsten en uitgebreidsten in de wereld; want overal bejegent men leden van hetzelve. Zij gedijen in elke hemelstreek; en het is blijkbaar een vooroordeel, wanneer men beweert, dat zij in de noordelijke landen kleiner en onaanzienlijker zijn dan in de zuidelijken. Reeds aristoteles was van de vreemde meening, dat het koude luchtgestel de voortplanting van den ezel hindere, of zijne ontaarding bevordere. Hij beroept zich te dezen op de kleine ezels in
| |
| |
Illyrië, Thracië en Epirus. Had hij een paar duizend jaren later geleefd, dan zou hij, zelfs in ons vaderland, statelijke, aanzienlijke en welgemeste ezels in menigte gevonden hebben, die vijf, ja somtijds zes voeten en daarboven halen.
Even zonderling is het vooroordeel, dat de ezel een verbasterd paard zou zijn. Buffon heeft dat gevoelen zeer grondig en scherpzinnig wederlegd, en de onvervalschte askomst van den ezel met vele warmte tegen allen aanval verdedigd. ‘De ezel - zegt hij in het tweede deel zijner algemeene geschiedenis der natuur - is een ezel, en geen verbasterd paard. Hij is van zuiveren bloede; en, schoon hij ook van minder edelen en beroemden bloede zij dan het paard, hij is echter van even goeden en ouden.’ - Men ziet, de Franschman weet overal, zelfs in eene natuurlijke historie van den ezel, vernuft en scherpzinnigheid met aardigheid en elegantie te verbinden; en de familie des ezels kon zich geenen beteren advocaat wenschen, om de welgeborenheid en ouderdom hares geslachts te verdedigen. Uit dezen hoofde is het zeer te bejammeren, dat de gevierde held van onzen tijd onder alle zijne buffons geenen enkelen buffon had, die zijne ridderlijke afkomst, welke nog door velen betwijfeld wordt, in het helderste zonnelicht zou vermogen te plaatsen.
Andere natuuronderzoekers, in het bijzonder linnaeus, opperen de bewering, dat de ezels in de noordelijke landen van Europa uitgewekenen van het zuiden, en, oorspronkelijk uit Arabië, over Egypte, Griekenland en Italië, herwaarts zouden gekomen zijn. Of dit met de Zweedsche ezels het geval zij, op welken linnaeus voornamelijk doelt, laat ik aan zijne plaatse. Maar, dat er in ons vaderland ezels van overoud (Neder-)Duitsch ras bestaan, kan niemand, zonder zich tegen zijne familie te vergrijpen, in twijfel trekken.
En op deze wijze moeten wij ons de groote vereering begrijpelijk maken, welke den ezel in eenige landen te beurt valt. Buffon verhaalt ons zelfs, dat eene der aanzienlijkste en edelste Casten onder de Indianen dezelven daarom bijzonder vereere, doordien zij van meening zijn, dat de zielen van nobele extractie - wel te verstaan in Indië - in de ligchamen dezer dieren overgaan. Zie het tweede deel zijner algemeene geschiedenis der natuur, hetwelk over deze belangrijke dieren handelt.
| |
| |
Wij behoeven ons, derhalve, zoo zeer niet te verwonderen, wanneer wij bespeuren, dat de verhuizing der ezelszielen tusschenbeiden eenen tegengestelden weg neemt; en wanneer Pater spiridion beweert, dat den ezel door de Spaansche boeren somtijds titels gegeven worden, welke nagenoeg als Hoogwelgeboren luiden, zoo schijnt zich deze manier op een soortgelijk volksgeloof te gronden, dat hier en daar ook bij ons ingang gevonden heeft.
Na deze geslachtkundige beschouwingen, willen wij nu vooreerst de ligchamelijke gesteldheid en de uitwendige karakteristieke kenteekenen deszelven behandelen, en dan tot zijnen inwendigen aanleg, gemoedseigenschappen, deugden en gebreken overgaan.
Bijna alle natuurhistoriçi beschrijven ons den ezel als een viervoetig, met lange ooren begaafd, en gewoonlijk in het grijs gekleed dier. Men behoest, echter, slechts weinig onder de ezels rondgezien te hebben, om overtuigd te zijn, dat noch de vier voeten, (stand en hoogte) hem gegeven, noch de grijze kleur en de lange ooren, kenmerken zijn, welke iederen ezel aanwijzen.
Even zoo weinig voldoende is een ander kenmerk, namelijk het kruis, waarmede de rug van den ezel gemeenlijk is versierd, wijl niemand bestrijden kan, dat zich deze decoratie somtijds ook op des ezels borst bevindt. Zelfs de ster, welke nu en dan op des ezels voorhoofd prijkt, zou, naar de bewering sommiger natuuronderzoekers, wel eens op zijne borst worden aangetroffen.
Anderen willen den ezel aan zijn geschreeuw kennen, dat omtrent als ya luidt. Nu is het wel juist, dat er ezels in menigte zijn, die geene andere stem dan ya of ja hebben, en deswege boertenderwijze jaheeren of jabroérs genoemd worden; doch er zijn ook ezels, die altijd op de oppositiebank zitten, en wier stem te allen tijde als neen, neen! luidt; dezen, nogtans, zou men niet gaarne van de familie uitsluiten.
Met één woord: alle beschouwingen, welke men over dit belangrijke dier heeft te werk gesteld, brengen de overtuiging voort, dat zich omtrent zijne uitwendige kenteekenen niets bepaalds laat vaststellen, doordien het in de verschillendste gestalten rondwandelt, in alle talen spreekt, en allerlei kleuren aanneemt. Zelfs de ligchamelijke houding en het uitwendig
| |
| |
voorkomen doen hem niet altijd kennen. Want, schoon het juist is, dat de meeste ezels met gebogen hoofd en een demoedig gelaat hunne phlegmatieke ezelsschrede meten, zoo zijn er toch ezels genoeg, die den snuit zeer hoog dragen, en zelfs hoogdravend en deftig daarheen stappen, zoo als ik vervolgens toonen zal.
Gaan wij, derhalve, thans tot de gaven des gemoeds, deugden en bekwaamheden van den ezel over.
De ezel wordt ons gewoonlijk als een demoedig, geduldig en ligt vernoegd dier afgeschilderd. Wat de beide eerste eigenschappen betreft, zoo zijn dezelven blijkbaar aan hem te bewonderen. Ezels-demoed en ezels-geduld zijn ten spreekwoord geworden, en behoorden nog voor korten tot zijne meest geprezene en gevierde deugden. Den eersten geeft hij door eene eerbiedige onderdanigheid en devotie jegens zijne drijvers, en het laatste door standvastige verduring der stokslagen, trappen en mishandelingen te kennen, welken de drijver hem rijkelijk toedeelt, en door stoïsch dragen van het juk en de lasten, welken hij hem oplegt. Wanneer hij overmatig belast wordt, verraadt hij zijne mismoedigheid slechts door kop- en oorhangen, en wanneer hij te erg geplaagd wordt, door neusoptrekken, hetgeen hem, gelijk buffon beweert, een zeer spotachtig voorkomen geeft. Pater spiridion beweert zelfs, in eenige oorden van Duitschland (waartoe, gelijk bekend is, ook Holland veelal gerekend wordt) ezels van afkomst gevonden te hebben, die het in het stoïcismus zoo ver gebragt hadden, dat zij de hand van hunnen protektor lekten, en door een onderdanig yanen te kennen gaven, hoezeer zij het geluk wisten te schatten, dat zijne zweep en zijn stok hun beschoren.
Wat de genoegzaamheid van den ezel belangt, zoo is dezelve gewisselijk te prijzen. Want het is bekend, dat hij zich dikwijls met distelen en eene handvol hooi, ja met het slechtste voeder vergenoegt, dat hem van zijnen heer toegeworpen wordt. Doch er zijn ook ongenoegzame ezels, welke een zoo teeder en verwend gehemelte bezitten, dat zij slechts door lekkernijen van allerlei soort, door oesters, fazanten en paauwentongen, kunnen bevredigd worden, en nog daarenboven zoo vraatachtig zijn, dat zij die genen, die met hen aan ééne kribbe staan, het voeder voor den neus wegvreten.
Buffon geeft den ezel ook na, dat hij buitensporig in
| |
| |
de liesde zou zijn. Zoo veel is zeker, dat zijne verliefde natuur hem tot kleine afdwalingen van zijn geslacht verleidt, doordien hij zijne galanterie niet alleen jegens paarden, maar zelfs, zoo men wil, jegens menschen uit. Immers, wie ontkent, dat in menig menschenkind zich de ezels-extractie in zoo hooge mate openbaart, dat er geen twijfel schijnt over te blijven, of de moeder heeft eenen verliefden ezel het oor geleend? - Ook wordt de genegendheid des ezels tot zijne jongen ongemeen geroemd; en inderdaad gaat zij dikwijls zoo ver, dat menige ezel niet eer rust, vóór hij zijn ezeltje, reeds in de wieg, met ambten en waardigheden bekleed ziet. De jongste geschiedenis geeft ons een verheven voorbeeld van deze soort.
Gaan wij thans tot den verstandelijken aanleg des ezels over. Het is eene algemeene klagt, dat de ezel een der domste dieren zij. Zonder den eerbied jegens denzelven te willen te na komen, geef ik toe, dat aan deze beschuldiging iets waars mag zijn. Blijkbaar, nogtans, gaat men in dezelve te ver. Ook in dit opzigt beroep ik mij op buffon's getuigenis, dat de ezel voor eene goede opvoeding vatbaar zij, en tot allerhande kunsten, met goed gevolg, zou zijn af te rigten. De groote natuuronderzoeker voegt er bij, dat de ezel in zijne eerste jeugd vrolijk en aardig zich vertoont; en dit zijn immers louter eigenschappen, welke juist met de domheid niet zamengaan.
Is men met buffon's getuigenis nog niet te vreden, zoo beroep ik mij op hetgeen wij dagelijks zien en hooren. Wij bevinden niet alleen, dat hij het in schoone kunsten, als in het dansen, paardrijden, zingen, declameren en verzenmaken tot eene aanmerkelijke vaardigheid brengen kan; maar wij vinden ook ezels van ongemeene taalkunde, die inzonderheid het Fransch met eene gemakkelijkheid en sierlijkheid spreken, dat wij naauwelijks begrijpen kunnen, hoe ezelshersenen voor zulk eene beschaving, een ezelsorgaan voor zulk eene buigzaamheid vatbaar zij. - Wij vinden arithmetische ezels, die de moeijelijkste rokenkundige opgaven ex tempore ten uitvoer brengen, en dermate in getalen en breuken verdiept zijn, dat zij ten laatste alle hunne medeschepselen als nullen, maar zichzelven als één beschouwen, en van wolkbreuken, arm- en beenbreuken met dezelfde onverschilligheid, als van ¾ of 5/7 breuken, hooren spreken; zoodat hunne arith- | |
| |
metische zielen zelve tot eene breuk schijnen gereduceerd te zijn. - Wij vinden filozofische ezels, die zeer diepzinnig bewijzen, dat het ding aan zich (op zichzelve) niets meer dan een ding aan zich, ergo noch een ding in zich, noch voor zich, noch door zich, noch met zich, noch bij zich zij; dat zij derhalve, als dingen aan zich beschouwd, niet regt bij zich (zelven), maar van zich zijn. - Wij vinden staatshuishoudkundige ezels, die ons zeer scherpzinnig bewijzen, dat de grootste rijkdom eens lands in lompen bestaat, dewijl uit lompen papier, en uit papier papieren-geld, derhalve geld gesabriceerd wordt; en die, als wijlen Dokter sangrado in Gil Blas van Santillana, aderlaten en waterdrinken als een specificum tegen de volbloedigheid des staatsligchaams, en tegen de, anders onmisbaar te vreezen, beroerte, aanprijzen. - Wij vinden kritische ezels, die ons met veel geleerdheids de perken
afteekenen, buiten welken het genie niet verdwalen mag, om voor den regterstoel hunner ezelskritiek te bestaan. - Wij vinden zelfs sommigen onder hen, die, als sraaije geesten, door eene menigte van andere ezels bewonderd worden; welke bewondering hun, echter, slechts in zoo verre toebehoort, als het in het geheel verwonderlijk is, dat een ezel het, gelijk bileam's ezel, tot eene zekere, menschelijke vaardigheid van tale brengen kan.
Wanneer wij nu, bovendien, eene menigte ezels bespeuren, die asgerigt zijn tot practiseren, tot doceren, tot refereren, tot instrueren, tot inquireren, tot expedieren, tot registreren, tot calculeren, tot controlleren, tot consnleren, tot collecteren, ja zelfs tot presideren, tot dirigeren en commanderen; zoo zullen wij, is te hopen, van ons vooroordeel terugkomen, en van hoogachting voor de zielsvermogens van dit dier doordrongen worden.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|