Bloeijende longtering genezen door poeder van houtskool.
(hufeland und harles, Journal. Nov. 1815. f. 44.)
Een meisje, 17 jaren oud en van een zwak ligchaamsgestel, dat anders nimmer ongesteld geweest was en hare stonden altijd geregeld en zonder moeite gehad had, behield na eene longontsteking, waartegen niets werd aangewend, eene plaatselijke pijn op de borst, vooral aan de linkerzijde, eenen hoest, met uitwerping van slijmige fluimen gepaard, vooral des morgens, aamechtigheid, afwisselende grillingen en vliegende hitte, brandende handen en voetzolen, met verheffing der toevallen des avonds, 's nachts vermeerderde uitwaseming, matheid, hoofdpijn, en altijd een' vermeerderden, doch zwakken pols.
Men schreef haar (in 't Policlinicum te Berlijn) eene aderlating voor van zes oncen, eene spaanschevlieg, voorts poeder met calomel en digitalis purpurea, daarenboven in een mixtuur de zoutzure ammonia. Daarop verminderde de pijn aanmerkelijk, de ademhaling werd ruimer, de hoest wat minder; maar het uitwerpen en de pols bleven hetzelfde. Uit hoofde van speekselvloed, liet men den calomel varen, ging voort met het mixtuur, gaf drie greinen digitalis daags; waarop de zieke wel eenigzins beter werd, doch de gesteldheid der borst veranderde niet. Hierop gaf men der zieke, behalve de digitalis, tweemaal daags een poeder van carbon. tiliae rec. par. scr. 1, waarvan de gevolgen terstond waren eene vermeerdering van pijn op de borst en van hoest, maar tevens vermindering van uitlozing der fluimen. De pols bleef even zeer vermeerderd. Na een gebruik van zes dagen, vertoonden zich eenigen tijd meer koorts, verminderde eetlust en ontlasting; welke toevallen op het gebruik van een verkoelend buikzuive-