Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 213]
| |
Mengelwerk.Redevoering over de verpligting van den koophandel aan de wetenschappenGa naar voetnoot(*)
| |
[pagina 214]
| |
koophandel, dat de beschaving, dat de letteren, dat de zeden de uitstekendste verpligting hebben. Maar, hoe komt het dan, dat het algemeene oordeel, onder de beschaafde standen, naauwelijks éénen zoo ongunstig houdt voor de wetenschappen? Zou dit niets anders dan een vooroordeel zijn, op dezelfde lijst te stellen met den waan dier vreemdelingen, welke aan ons vaderland groote redenaars en dichters meenen te moeten ontzeggen, schoon hun onze Latijnsche letterkundigen en onze schilders, bij gebrek aan kennis onzer tale, het tegendeel moesten doen zeker stellen? Dan, dit laatste is welligt grootendeels op het eerste gebouwd. Eene maatschappij van kooplieden schijnt dezen mannen onmogelijk tevens eene hoogbeschaafde, hoogverlichte maatschappij te kunnen zijn. De koopman, meent men, kent slechts geld, slechts bezigheid, die tot hetzelve voert, en genot, dat naar den overvloed en de duurte berekend wordt. Het is waar, dat zoodanige laster meermalen treffend is weêrlegd. En dit gebouw, deze inrigting, deze tempel van geleerdheid en kunst, van wetenschap en smaak, door handelaren gesticht en bezocht, logenstraft de blaam op de overtuigendste wijze. Intusschen heeft het vooroordeel zelf toch doorgaans eenigen, hoe zeer lossen, grond; waarom het ook niet dan met den tijd, of door opzettelijke pogingen, pleegt in te storten. Kunnen wij ontkennen, dat er lieden zijn, aan den handel gewijd, welke hunne minachting voor allerlei wetenschap en kunst naauwelijks verbergen? Zou het ons onbekend zijn, dat lieden, in dezen stand schitterende door uitgebreid bedrijf, rijkdom en gezag, somtijds onbegrijpelijk geringe vorderingen hebben gemaakt in ware beschaving? Neen, zoo zeker dit is, zoo gemakkelijk valt tevens de grond dezer gesteldheid aan te wijzen. De koopzorg houdt, meer dan eenig ander bedrijf, hoofd en handen bezet, bij den aanzienlijksten zelfs. De koopzorg loont tevens, boven elk ander bedrijf, niet zelden rijkelijk, ook den allerge- | |
[pagina 215]
| |
ringsten. Zoo ontbreekt het dus dikwijls aan de beschaving der jeugd, in eenen nederigen stand gesleten, aan de vergoeding der middelbare jaren, in gedurige inspanning doorgebragt op het groote doel van huisselijke welvaart, aan het genot zelfs op eenen ouderdom, wanneer de beklommen hoogte natuurlijke verpligtingen medebrengt, die den ganschen geest vorderen. Wél u, o handel, die den rijken niet ledig laat! Wél u, die van geene bevoorregte standen weet, niet ziet naar het onbillijk geboortelot, maar elken vlijtigen den weg tot welvaart openstelt! Wél u, die, in weerwil van dit bezwaar, in ons eigen vaderland, in deze stad, in dit gebouw, zoo schitterende proeven geeft, dat mercurius de uitgevonden lier zelf weet te behandelen, en eene hoogere welsprekendheid dan die der beurze kent! - Doch, pogen wij alle blaam te weren! Helpt mij, leden van dit departement, onze wederkeerige, opregte hulde brengen aan de wetenschappen! Hoore een ieder uwe openlijke bekentenis - dringe daartoe mijn woord in aller harten in, en weêrgalme uit elks mond, dat de koophandel alles, alles verpligt is aan de kundigheden en kunsten, die het beschaafde menschdom versieren! Zoo mogen handel en wetenschap elkander als zusters omhelzen, de eene de andere kweekende te harer tijd! Zoo make verdienste, hetzij als koopman, hetzij als geleerde of kunstenaar, hier allen gelijk door wederkeerige achting en liefde, gelukkig door onderlinge hulp en vereenigde werkzaamheid! Welaan, wij stellen ons de volvoering der opgevatte taak dus voor: Eerst zullen wij spreken over de mogelijkheid en het gemak van den handel, op zichzelven beschouwd, waartoe inzonderheid de wiskundige en regtsgeleerde wetenschappen zoo veel bijdragen. Dan gaan wij over tot de stoffe en voorwerpen van den handel, welke men bovenal aan de natuurkunde en natuurlijke historie heeft te danken. Eindelijk willen wij het vertier in aanmerking nemen, dat nooit van eenig belang zou zijn geweest, hadden geene fraaije letteren en | |
[pagina 216]
| |
kunsten beschaving, keurig genot, afwisselende pracht, en al derzelver nasleep, ter maatschappije ingevoerd. Wie vordert eenig eigenlijk betoog van het eerst door ons opgegevene? Wien zou ik noodig hebben te bewijzen, dat de handel vervoer, berekening en bepaling door vaste wetten vordert? Immers, in den allervroegsten tijd doortrok de volkrijke en zwaar beladene karavane geene onbewoonde en onbebouwde velden, zonder veelvuldigen toestel en opmerkzaamheid op wegen en rivieren beneden, zonnewentelingen en sterren boven. Maar, sedert de scheepvaart het hoofdzakelijk voertuig van den handel is geworden, heeft deze wisen werktuig-, sterre- en aardrijkskunde moeten te hulpe roepen, om slechts eene schrede te doen. Het schip is een wonder van menschelijke kunst - hetzelve den oceaan ziende doorklieven, staat de stompste wilde verbaasd - en, den weg vindende langs de gladde vlakte, die nergens spoor of teeken aan de hand geeft, gaat dit de bevatting van het schranderste, ongeoefende brein te boven. Dit alles, nogtans, berust op wetenschap. Een onbeschaafd kustvolk moge zich boomen uitholen, den wind, wanneer die van achtere waait, de riemen doen vervangen, en zich eenige mijlen in zee wagen; alvorens zich ware wetenschap vormt, en haar licht aan werkman en stuurman mededeelt, ontwast de zeebouw deze zijne kindschheid niet. Alles is berekend bij de zamenstelling van het water-kasteel - alles draait op de kennis der wetten van beweging, bij deszelfs toerusting en wending langs het vlak der baren - en de magneetnaald zelve zou slechts geringen dienst betoonen, indien de sterrekunde, met alle hare werktuigen, niet te hulp kwame, om den waren weg te wijzen. Zoo klaar nu dit alles in de oogen straalt - zoo weinig wij noodig hebben, bij meer stukken van deze soort te vertoeven - zoo zeker weet ook elke koopman, dat zonder cijferkunde geen handel is te drijven. Maar, dit vermogen, hoe zeer verdient het, eene wetenschap genoemd te worden! Eenige weinige teekenen drukken | |
[pagina 217]
| |
alle getallen uit, in eene taal, door de geheele wereld verstaan. Eenige weinige bewerkingen ontwarren de allermoeijelijkste raadsels, regelen de alleringewikkeldste handelingen. Bijna niets bezwaarlijks, veel min onzekers, blijft er over in schiftingen en bepalingen en gronden van bedrijf, welke den schrandersten geest, zonder dit hulpmiddel der cijferkunst, onmogelijk zouden vallen. Het is waar, men acht die kunst thans weinig; de geringste bediende kent haar; zij schijnt met geene verhevene wetenschap iet gemeens te hebben. Doch ziedaar juist hare zegepraal! Zoo eenvoudig en zoo gemakkelijk is het gebruik. Zoo zeker gaat het; schoon de bewerker waarlijk niet weet, wat hij doet, en weinig meer dan een werktuig is. Maar gij, schrandere geest, die deze kunst uitvond, gij, die alle hare gronden doorziet, gij, die nog dagelijks werkt aan hare volmaking - ja, gij ontvangt de hulde, zoo wel van den schranderen handelaar, als van den sterrekundigen, die, door uwe hulp, werelden weegt - van den bouwmeester, die, volgens uwe snoeren, de oppervlakte der aarde regelt. Dan, alwat tot de meetkunde betrekking heeft, moge onontbeerlijk zijn voor den handel, de zedelijke meetkunde is voor denzelven van geen minder belang. Terwijl de jagt het menschdom voedt, de eerste beginselen der beschaving zich bij veehoederij ontwikkelen, en de landbouw eindelijk kunsten kweekt, blijven nog altijd de betrekkingen des levens eenvoudig. Men heest weinig met elkander te doen, ontwijkt de een den ander gemakkelijk, en het regt van den sterksten is bij dit gemak min verderfelijk. Zoodra echter eenige vriendelijke gemeenschap tusschen de onderscheidene stammen plaats grijpt - zoodra dezen en genen hunne bijzondere voortbrengsels elkanderen in ruiling geven, en meer en meer handel ontstaat, worden ook bepalingen, verzekeringen en wetten noodzakelijk. Hoe ingewikkeld wordt hier dikwijls de vraag naar regt en onregt! En hoe noodzakelijk is het echter, dat die vraag niet on- | |
[pagina 218]
| |
beantwoord blijve! De gang van den handel zou elk oogenblik vertragen, of gestremd worden, tenzij de goede trouw hier eene krachtdadige bescherming vond, en de weg van regt en pligt, in allen opzigte, volkomen was gebaand. Ik behoef dit een en ander niet uitvoerig te staven. De koophandel vordert een eigen wetboek, eigene bepaalde verordeningen, eenen eigenen regtshandel. Hij vordert eenvoudigheid, toegevendheid en tevens gestrengheid. Ja, al vooronderstelde men even zoo weinig twistziekte als bedrog onder zijne beoefenaars, dan nog zou eene gezonde en heldere regtsgeleerdheid hier volstrekt onontbeerijk zijn. Dank, derhalve, is hem verschuldigd, die de beginselen van het regt wijsgeerig heeft ontwikkeld, die dezelven verstandig heeft toegepast, die de wetten beoefent, haar wijzigt, en doet hare werking hebben. De redelijke koopman acht hem hoog. En wetende, dat de afgetrokkenste bespiegeling de grond van dit gebouw, de uitgebreidste geleerdheid de steun van hetzelve, de scherpzinnigste onderscheiding zijne ziel en leven is, smaalt hij, gewisselijk, noch op de eene, noch op de andere, als nuttelooze spitsvindigheid of schoolsche inbeelding. Inderdaad, de handel ware noch gemakkelijk, noch zelfs mogelijk, zonder de hulp van meer dan ééne wetenschap. Hij heeft zoo wel de ontwikkeling en toepassing noodig van de gronden des verstands en der zinnelijke natuurkrachten, als van die der zedelijkheid en des regts, benevens de middelen om dezelven te doen opvolgen. Waren deze wetenschappen niet beoefend, er had nimmer aanmerkelijke handel kunnen ontstaan; en dat luttel, welk mogt hebben plaats gegrepen, ware de aanleiding tot tweedragt voor eensgezindheid, tot oorlog voor vrede geworden. - Geen stand, geen bedrijf, geene kunst staat op zichzelve, of is onafhankelijk van anderen. De menschelijke, vooral de beschaafde, maatschappij is als een uurwerk, welks raderen in elkander vatten. Het eigenbelang is het groote wigt, dat ze allen drijft, de rede de slinger, die deszelfs zwaar- | |
[pagina 219]
| |
te niet dan geregeld laat werken. Gelukkig, wanneer de betrekkingen des levens zoo zijn te zaamgevlochten, dat het belang niet alles ten gronde rigt, de rede, uit gebrek aan aandrift, niet werkeloos blijve! Voor het laatste zorgt de handel; hij is de onrust, die den slinger staag beweegt. Schoone bestemming! doch waaraan niet te voldoen is, zonder tusschenkomst van velerlei anderen toestel. - Dit zal te meer blijken, daar wij, tot een volgend hoosddeel overgaande, doen zien, dat zelfs geene stoffe tot koopbedrijf zou voorhanden zijn, tenzij natuurkunde en natuurlijke historie hierin voorzagen. Wat is handel? Wat anders dan ruiling der voorwerpen, welke een land, een werelddeel oplevert, tegen die van een ander? Het geld is slechts een middel, om deze ruiling gemakkelijker te maken. In den grond kan er geene andere reden bestaan, waarom een volk zich zijne bezittingen zou laten ontvoeren, of een ander de moeite nemen dit vervoer te bezorgen, tenzij de vergelding, welke het daarvoor, op eene of andere wijze, ontvangt. - Wat eene wereldstreek bezit, dat mist eene andere. Dit is de grondslag aller gemeenschap onder de volken. Het is intusschen zeker, dat het volstrekt noodzakelijke maar zelden ontbreekt: zoo lang zich een volk tot de eerste behoeften der natuur bepaalt, heeft het weinig bij anderen te zoeken; en dit is te weldadiger, omdat de gemeenschap zonder de hulpmiddelen der beschaving niet slechts moeijelijk is, maar onder woeste volksstammen ook hoogstgevaarlijk zou zijn. Roof, en geen handel, ware ligtelijk het gevolg eener tegengestelde omstandigheid. Doch, zoo algemeen de noodige levensmiddelen zijn, zoo gemakkelijk ze worden aangekweekt, en zoo overvloedig ze zich voordoen - zoo zeldzaam, zoo schaarsch en teeder zijn, daarentegen, de voorwerpen eener meer of min ontwikkelde weelde. Wij bezitten, sedert onheugelijken tijd, wortelen, granen, eenige boomvruchten, en kudden vee tot allerlei gebruik. Andere wereldstreken heb- | |
[pagina 220]
| |
ben rijst en maiz, yams en broodboomen, benevens palmbladen, in eene zachte hemelstreek; terwijl den bewoner van het koude Noorden in het bijzonder geen bont ontbreekt. Doch het zijn maar gedeeltelijk deze voorwerpen, in welken de handel bestaat - die, namelijk, welker gebruik reeds eenige weelde, eenige beschaving en kunst vooronderstelt, die door kweeking verbeterd, of bij toeval nuttig bevonden, en door bewerking daartoe gebragt zijn. Een veel aanmerkelijker veld in ons koopbedrijf beslaan voortbrengsels, slechts hier en daar gevonden, slechts bij onderzoek ontdekt, veredeld, en tot verschillend gebruik aangewend. Geurige dranken, specerijen, verfstoffen, voorwerpen van weelderig genot en pracht, benevens geneesmiddelen - zie daar deszelfs bloeijendste takken! Doch zegt mij: wie heeft dezelven, in dieren- en plantenrijk, veelal opgespoord, hunne eigenschappen ontdekt, hunne aankweeking in onderscheidene oorden bevorderd en bestuurd, tenzij die wetenschap, welke zich toelegt op de geschiedenis der natuur, die wetenschap, wier kostbare toestel in kabinetten en verzamelingen aan velen misschien vaak ijdel en belagchelijk voorkwam? Zij poogt den geheelen rijkdom der schepping te kennen, en doorwroet te dien einde het hart der aarde, en daalt met dat oogmerk in de diepten der zee, en doorkruist tot dit doel woestijnen en meren. Geene plant, geen dier, geene opgegravene stof komt haar onder het oog, of zij beproeft derzelver hoedanigheden, en onderzoekt haren aard; zij verrijkt ons met derzelver gebruik, indien dit besta, met hare vermenigvuldiging, indien die mogelijk zij. En de schat der aarde, het voorwerp der begeerte van vele volken, de stof des handels verkrijgt, onder hare handen, eenen gedurigen aanwas. Zij verkrijgt dien inzonderheid, daar de kennis der eenvoudige voortbrengsels van de natuur wordt bijgestaan door scheikundige wetenschap. Deze ontleedt elke plant, schist alle erts, beproeft en onderzoekt ieder bestanddeel, dat slechts de minste aandacht trekt. Zij | |
[pagina 221]
| |
vindt nieuwe metalen, schept onbekende, schitterende verwen, trekt geurige oliën, bereidt sieraad en streeling voor het gezonde, balsem en kracht voor het zieke ligchaam. Haar invloed strekt zich uit over alles, wat onze weelde vleit, die, zonder haar, in lekkernij en praal even armoedig zou zijn, en den koopman, alzoo, den voornamen grond betwisten, waarop zijn gewin berust. - Ja, roepen wij vrijelijk de gansche natuurkunde te hulp, om onzen handel gaande te houden. Wat zegt de geheele voorraad der schepping tot deszelfs bedrijf, zonder allerlei bewerking? Wat beduiden de fijnste stoffen, de kostbaarste bergwerken, de schoonste pelterijen, tenzij, op velerlei wijze, tot gebruik bekwaam gemaakt? De fabrijk, door werktuigkunde tot elken trap der volmaaktheid gevoerd - op de kennis en wederkeerige werking van allerlei ligchamen berustende - hier de verwantschappen volgende, en daar de gistingen besturende - naar de kracht van het vuur, van het water of den stoom juist berekend - de fabrijk, die de kleedingsstoffen vormt en tooit, de spijzen maalt en bereidt, de geestrijke vochten stookt, de edele metalen doet schitteren, is even zeer eene dochter der natuurkunde, als de zoogster en beschermster van allen handel. Ik vorder niets meer van u dan eenig nadenken, T.T., om deze waarheid in te zien. Wij mogen gewoon zijn, het bedrijf des dagelijkschen levens af te zonderen van de hooge bespiegelingen en weetgierige onderzoekingen der geleerden - elk verstandige weet, dat hij naauwelijks eene katrol, en zeker geene kraan zou kennen, om zijne koopwaren te ontschepen, tenzij de werktuigkunde hem die gegeven had. Overal moet de kennis der natuur ons te hulp komen, om hare gaven te bezigen. De eenvoudige ondervinding moge voor het noodige genoeg zijn; uitgebreide kunde, diepgaand onderzoek, allerlei berekening en beproeving wordt vereischt om de weelde en smaak eener beschaafde wereld te voldoen. Wij vergeleken den handel voorheen bij een gedeelte | |
[pagina 222]
| |
des uurwerks, dat, zonder de overige deelen, geen oogenblik zou kunnen gaande blijven, veelmin eenen geregelden gang houden. Thans komt hij ons voor als een molen, welks ledige steenen te vergeefs elkander wrijven. Blijft de wind, of eenige andere kracht, zijnen invloed desniettemin uitoefenen, dan vernielt het werktuig zichzelf, even als de begeerte, steeds geprikkeld en nooit voldaan, in eene verwoestende vlam uitbarst. - Doch, dit gevaar is minder vreesselijk, omdat wij, in de derde plaats, zullen doen zien, dat geen vertier, en dus geen handel, zou kunnen bestaan, tenzij fraaije wetenschappen en kunsten beschaving en weelde hadden ingevoerd. Onder alle vakken van wetenschap is er welligt geen, dat meer verwijderd geacht wordt van allen invloed op den handel, dan de oude letterkunde. Wanneer men, echter, in aanmerking neemt, dat wij onze tegenwoordige mate van beschaving, onze wetten, onze begrippen van schoonheid, pracht en weelde, grootstendeels aan de ouden te danken hebben, dan moet, dunkt mij, dit vooroordeel ophouden. Ja, het is niet enkel eene oude schuld der dankbaarheid, welke wij jegens deze geleerdheid hebben; hare beoefening blijft nog altijd van belang, hetzij ter vermeerdering van onze kennis aan het ware en schoone, hetzij om deze voor verbastering en ondergang te behoeden. Als een onveranderlijk model van grondig oordeel en goeden smaak staan de schriften der beschaafde oudheid daar, buiten bereik eeniger verandering door mode of tijd. En ware beschaving is de eenige schutsgodin der weelde, die, zonder haar, welhaast in overdadige buitensporigheid, straks plompe woestheid ontaardt, en niet meer is. Doch de weelde, de beschaafde weelde, kweekt alle de behoeften, waarop de handel is gegrond. Waar de fraaije letteren bloeijen; waar grootsche denkbeelden van praal en keurig vermaak ontwikkeld worden; waar het brein zich spitst op de voldoening dezer behoeften; waar de mensch alle zijne vatbaarheden voor ge- | |
[pagina 223]
| |
not en voor kunst ontwikkelt, en een wedstrijd van pracht met pracht, van weelde met weelde bestaat - daar vormt zich de groote marktplaats voor den handel. Bezoekt de landen, waar het goud uit de aarde wordt gedolven - zij zijn het niet, die uwe koopwaren verslinden. Begeeft u onder volken, wier beschaving met hunnen rijkdom geenen gelijken tred houdt - hunne plompe en eenzelvige weelde is overdadig, zonder vertier te baren. Maar daar, waar de smaak zijne voldoening in vormen vindt, die gedurig afwisselen; waar hij slechts prijs stelt op het allerkeurigste, en dit tegen het min volmaakte steeds gaarne inwisselt; waar niet slechts de mond en dierlijke behoefte, maar de verbeelding wil bevredigd zijn in het grootsch onthaal - daar worden uwe kostbaarheden aangetrokken, gelijk de wolken naar eenen hoogen berg; vandaar vloeijen ze neder tot alle omringende volken, die meer en meer in dezen overvloed wenschen te deelen. Wat vindt de kunst hier niet uit? Wat wordt niet wenschelijk geacht, dat slechts zeldzaam is? Wat verslindt hier de mode niet, oneindig scherper getand dan de vratige tijd? Zij versmaadt de huisgeraden uit den vaderlandschen eik gevormd, en doet een kostbaarder hout uit de afgelegenste streken aanvoeren. Zij wil den gebakken steen niet, uit eigen vetten grond gedolven, maar doet hare voorzalen en wanden schitteren van het marmer, uit afgelegene groeven opgehaald. Geen dakpan, maar lei, dekt hare paleizen. En waar zij iets ter wereld vindt, dat eigene voortbrengsels in wezen of schijn, ja slechts in zeldzaamheid te boven gaat, daar moet de koopvaardij hetzelve aanvoeren. Naauwelijks is een vaderlandsche draad aan den ganschen uitwendigen tooi onzer schoonen te vinden. Naauwelijks noemt gij mij een werelddeel, dat niet bijdraagt tot haren opschik. Onze dagelijksche dranken zijn wijn uit velerlei oorden, koffij in het brandend Oosten of Westen verzameld, en thee, die het afgelegen China kweekt. Op zijne beurt voedt zich de verwijderde vreemdeling met onze boter, onze ham, | |
[pagina 224]
| |
onze kaas en sterken drank, kleedt zich met Hollandsch linnen en laken, ja ziet met vreugde den steen aanvoeren, door onze weelde versmaad. Zoo is het de aard des beschaafden mans, overal het beste uit te kiezen. Zoo wordt die poging wedijver, deze zorg vertroeteling. De opgewekte geest vindt geene verzadiging meer; de waan verbindt zich met den smaak; de weelderige overdaad spilt haren schat voor ijdelheden. De verzwakking, daarenboven, de gevoeligheid en overspanning putten al het vernuft der geneeskunde uit; en deze doet in duizend, duizend vreemde voortbrengsels eenen nieuwen tak van handel vloeijen. Vergelijkt de behoeften des ouden Bataviers, allen op eigen grond bevredigd, met die van uwen tijdgenoot. Zegt mij, welk ook uw handelvak zij, of het bij den eersten zou kunnen bloeijen. Neen; beschaafd genot, verfijnde behoefte, smaakvolle uitspanning, prachtig onthaal, weelde der kunst, der wetenschap - zietdaar de pilaren uwer beurze! Zij tieren onder de schuts der letteren, in den gloed van het ontwikkeld genie. Had Griekenland, had Rome ons hare schatten, hare redenaars, hare dichters, hare kunstenaars en geleerden van allerlei naam niet leeren kennen - en hadden geene medicissen hen begunstigd, geene erasmussen hen gekweekt, geene angelo's hen nagevolgd, geene eeuw van lodewijk en frederik hendrik op hunnen grond gebouwd - voorwaar, Europa kende geen Amsterdam, welks eigen slijkgrond naauwelijks het geringste stadje draagt. Eerbied, eerbied dan, schatrijke handelaar, voor den geleerden, den man van wetenschap en kunst! Zijn bedrijf is de grondslag van uwe grootheid. Zijne, in uw oog misschien ijdele, bespiegeling is even onontbeerlijk, om alle volken in de weldaden der natuur te doen deelen, en voorspoed op den schraalsten grond te doen gedijen, als uwe werkzaamheid. Zijn arbeid is de bron, waaruit het koele vocht ontspringt; gij leidt en vermeerdert, en brengt hetzelve, waar het behoort. | |
[pagina 225]
| |
Doch, wat zeggen wij, het oog terug geslagen op den lof, voorheen aan wis- en natuurkunde, met zoo veel grond, toegezwaaid! Het is de handel niet alleen, die het goede der aarde elken grond doet besproeijen. Hij is slechts de kracht, die het werktuig beweegt. Zonder ervaren opsporing en kundige bewerking, vindt de koopman op den rijksten bodem luttel, dat hij naar elders zou vervoeren. - Neen, geen handel zonder wetenschap! Wat hij, ter bevordering van deze, immer heeft gedaan; waar hij ooit de winzucht aan de ontdekking, aan de gemeenschap der volken, aan de stoving der beschaafdheid in den schoot des overvloeds heeft dienstbaar gemaakt; - zoo mercurius inderdaad de uitvinder der lier, de God der welsprekendheid, die schoonste van alle menschelijke kunsten, te heeten zij; zoo de handeldrijvende staten en steden doorgaans de vruchtbaarste kweektuinen van geleerdheid en kunst waren: voorwaar, dit alles is slechts eene verpligte hulde, eene schoone, kinderlijke dankbaarheid. Het is de bloeijende zoon, die zijne moeder welhaast ten beschermer verstrekt. Hand aan hand treden zij vooruit, zuiveren de aarde van hare woestheid, en doen rozen op haar pad ontluiken. En waar zij, waar handel en wetenschap een vereenigd altaar aantreffen, daar wijkt de verbastering, die de eene of andere afzonderlijk mogt overvallen - daar kent men weelde, maar geen bederf. Zoo werkzaam als kiesch is de geest van een volk, dat minerva's lessen hoort, en des Koopgods vlugge wieken aan hoofd en voeten houdt gehecht. Wetenschap en handel, zijn zij niet de zinnebeelden der menschheid, die de aarde met den hemel verbindt? Zijn zij niet op het naauwst met elkander verbonden? En voegt het de een, op den ander met eenige onverschilligheid neêr te zien, die elkander, op de voortreffelijke hoogte, door beiden beklommen, zoo volstrekt behoeven? Neen, zegt mijn oog; de handel deed een' tempel rijzen voor de wetenschap - doch deze wijdde, in dit departement, een altaar aan den handel. Wat zeg ik? Zij bond den | |
[pagina 226]
| |
handel en de zeevaart met landbouw en fabrijkwezen als in één' bundel zaam, en rigtte der nijverheid eene volkomen zuil op, van welke de handel de kroone vormt. - Hoorden deze wanden dan met wellust de hulde, aan den stichter des gebouws dikwijls gewijd; gij, o Godin, die in hetzelve troont, wetenschap en kunst, ontvangt even gaarne den wierook, u dankbaar toegezwaaid! Bloei, bloei hier, beschermster van het schoone, venus uit de golven geteeld! Volding den lof van Amsterdam, welks sieraad dit gebouw is! Verstomme de vreemdeling, die hier nadert, en den koopmansgeest, voor het eerst, als eenen edelen, grooten geest leert kennen! o Heugelijke tijd, door ons beleefd, die ons het schoonst verschiet, beide voor wetenschap en handel, opent! Heugelijke tijd, die ons vergunt te deelen in de eer der eeuw, die niet min op ontdekking en kennis, dan op voordeel en magt aast bij hare zeetogten! Heugelijke tijd, die reeds een' reinwardt uit ons midden deed henensnellen, om enkel wijsheid, menschenheil en zuiveren roem te oogsten op Java's vruchtbaren grond! Ja, de tijd is daar, dat de handel gaarne vergeldt, wat hij der wetenschap is verschuldigd. De tijd is daar, dat de Nederlander het voorbeeld harer broederlijkste vereeniging geeft; deszelfs blanke zeilen de wieken zijn, op welke zich zachte, beschaafde menschelijkheid langs de geheele aarde beweegt. Hier, hier kieme die schoone toekomst, medeleden; hier, in het hart van Nederland; hier, in het gebouw, dat alle verdiensten huldigt! Ja, zoo omvat de Koopgod alle de Zanggodinnen met zijne armen, en koestert ze aan zijne borst; en dit gansche gesticht is als een opschrift, dat, door mij uitgesproken, honderdvoudig weêrgalmt: hulde van den koophandel aan de wetenschappen! |
|