Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijFragment eener reize van Tessel naar Batavia. Door J.C. Metzlar, weleer Predikant te Batavia, nu te Aduard, in de Provincie Groningen.- Nadat wij door den Heer Bewindhebber beaumont gemonsterd waren, zeilden wij den 4 Mei 1774 uit Tessel, met het O.I.C. Schip de Morgenster, een nieuwnagel van 150 voeten, onder het bevel van den kundigen en braven Schipper gerrit springer, die els reizen naar Oostindië deed, en voor eenige jaren te Amsterdam is overleden. Op dien dag vertrokken er 70 Hollandsche schepen naar verschillende havens; 't was een lust voor de oogen, zoo vele Hollandsche vlaggen te zien wapperen. Mijn reisgenoot in de kajuit was de Hr. Onderkoopman george clifford. Den 11 Mei waren wij in de Spaansche Zee; den 26 en 27 zagen en passeerden wij de onbewoonde Eilanden Salvages en Isle de Palma, en kwamen den 7 Junij ter reede van Porto Prajo, op 't Portugeesch Eiland St. Jago, ten anker. Daar vulden wij onze ledige watervaten uit de tweede en van het strand verst afgelegene put; uit de eerste mogten wij niet scheppen. De inwoners zijn er niet veel te betrouwen; waarom wij gewoonlijk, bij het aan land gaan, een korporaal met zes soldaten bij ons hadden. Over 't algemeen zag het er zeer armoedig uit; weinig was er te krijgen, behalve eenige vruchten, als ananassen, druiven, china's-appelen, citroenen, die wij voor oude kleederen meest inruilden; ook vingen wij er op de reede veel visch. Het paleis van den Gouvernenr, boven op Porto Prajo, was ook zeer onaanzienlijk. Eene langdurige droogte vermeerderde daar toen het gebrek. Ik trof er een Hollander aan, denkelijk een deserteur, die te vergeefs verzocht, om met ons te mogen vertrekken; ook twee van ons Schip bleven aldaar, door desertie, achter. Gedurende ons verblijf kwam er nog een Portugeesch Schip, met eenigen voorraad. - 14 Junij vertrokken wij vandaar; in mijne kajuit had ik eene zonderlinge zitplaats, namelijk dertien geldkisten van de Comp.; nimmer was ik meer bezitter van zulke schatten! - 8 Julij pas- | |
[pagina 179]
| |
seerden wij de Linie AEquinoctiaal, en kwamen 10 Sept. in de Tafelbaai, aan de Kaap de Goede Hoop, ten anker. Wij hadden, tot hiertoe, dertien dooden. In het van de reede naar land roeijen spartelden de robben om de sloep. o! Wat was ik blijde, bij het aan den wal stappen, dat ik overvloed van allerlei ververschingen, en eene beschaafde verkeering aantrof; ik dankte God regt hartelijk: maar wat was alles hier vreemd, en eene nieuwe wereld voor mij; ik keek mij de oogen uit. Langwerpige wagens, met een aantal ossen bespannen, die ieder hunnen bijzonderen naam hadden, en door eenen, genoegzaam naakten, Hottentot, slechts met eene schapenvacht omhangen, met eene lange zweep, werden voortgedreven, terwijl de lijvige Kaapsche boer op den wagen zijne pijp zat te rooken. Ik deed ook een toertje in 't land; o! welke heerlijke wijnlanden, koornvelden, vruchtboomen van allerlei aard. Dikwijls wandelde ik in den heerlijken Comps.-tuin: dan, kolbe, valentijn, sparman, vaillant en anderen hebben er uitvoerig over geschreven; schoon die beschrijvingen, hoe schoon ook, op verre na niet kunnen halen bij de dadelijke beschouwing van dit aardsch Paradijs zelve. Veel wild wordt aan dezen uithoek gevonden, vooral hazen en patrijzen. Ik genoot er veel vriendschap van den Gouverneur van plettenberg en de drie Predikanten. Ik bezocht er ook de openbare Boekerij, boven de Kerk, die nog al niet onbeduidend, en versierd was met wapenen, kleederstukken en muzijkinstrumenten der Otaheiters en andere Zuidzee-Eilanders, ten geschenke gegeven door den beroemden Reiziger james cook, die met een' Otaheiter aan de Kaap is geweest, en daarna nog zoo jammerlijk zijn nuttig leven moest eindigen. - 27 Sept. vertrokken wij van de Kaap, onder eene zware bui van bliksem, donder en stormvlagen; er stond eene vreesselijk holle zee; de kajuitsluiken werden vastgespijkerd: ik was ziek aan boord gekomen; eindelijk bedaarde het weder, maar niet mijne ziekte, die eene hevige en gevaarlijke zinkingkoorts werd, en mij aan de poorte des doods bragt. Des nachts in mijne ijlhoofdigheid, terwijl mijne wakers sliepen, stond ik eens op, sloeg, van zwakheid, tegen het kajuitsbeschot zoo geweldig aan, dat mijne oppassers ontwaakten; er volgde eene geweldige bloedstorting uit den neus op, die lang aanhield; hierna kwam er eene gunstige wending en scheiding in de ziekte, en onze | |
[pagina 180]
| |
kundige en menschlievende Scheepsdokter had het genoegen, mij weder te zien herstellen, en ik dankte er op Zondag, 13 Nov., den God van mijn leven openlijk en hartelijk voor. - 10 Dec. zagen en passeerden wij het Eiland Engano; den 11 zeilden wij, met een' frisschen voor-den-wind, de straat Sunda in, kwamen den 12, 's avonds, bij het Eiland Onrust ten anker, en den 13, 's middags om half één, op de reede van Batavia. Om drie ure was ik aan den wal. Daar stonden wij nu in een vreemd land, omtrent 4000 mijlen van ons Vaderland verwijderd! Slechts twee kennissen had ik op Batavia, den Predikant vermeer en zijn zoon, die mij vriendelijk ontvingen en te regt hielpen. Zij bragten mij, dien zelfden avond, op het vorstelijk landgoed WeltevredenGa naar voetnoot(*), bij den Gouverneur-Generaal p.a. van der parra, wien ik mijne aanbevelingsbrieven overgaf; er was juist avondgezelschap, dat ik, na ontvangene uitnoodiging, bleef bijwonen; ieder had er zijne zitplaats naar zijnen rang, waarin de Predikanten ook niet achterlijk waren: dan, ijdelheid der ijdelheden! Wat beschouwde ik, intusschen, in dat gezelschap niet eene en andere zaken met verwondering: de bagedissen kropen, zacht piepende, langs de wanden, op en neder; - ieder was ontdaan van zijn rok en paruik, en zat, zoo, in zijn kamizool, op 't hoofd versierd met eene steile witte katoenen muts; dit, dacht mij, stond vooral grappig in den Predikant G., omdat de bef met die uitrusting een raar contrast maakte: men vroeg mij, of ik mijn' rok ook niet wilde uitdoen? dan, ik had geen mouwen in het kamizool, en dus moest de rok aanblijven, dat mij dien avond niet weinig zweets ten lijve uitdreef, alzoo mijn geheel pak van destig Hollandsch laken was; dan, spoedig liet ik mij Indische kleederen maken. 's Avonds ten negen ure vertrokken wij; twee nachten logeerde ik in de stad, in 't Heeren-Logement, bij den kastelein van houten, en betrok toen eene gehuurde woning in de Buiten-nieuwpoort-straat, juist over de woning van mijn' Collega vermeer. - Om het ongerief voor uitkomende Predikanten, werd, op mijn voorstel, bij het Ministerie | |
[pagina 181]
| |
besloten, dat ieder Predikant, op zijne beurt, een' uitkomenden broeder eene maand lang bij zich zou logeren: in mijne eerste beurt ontving ik Ds. josua van iperen, met zijn huisgezin, bestaande uit acht personen. - Eene matige levenswijze is, vooral op Batavia, ter bevordering van het behoud der gezondheid, zeer aan te raden; en hiertoe zal ook het volgende (zoo men dit hebben kan) niet ondienstig zijn: eene woning op eenigen afstand van de stad, bij voorbeeld op Molenvliet, tusschen de posten Rijswijk en Noordwijk, zoo die er nog zijn. Het zitten in den maneschijn moet vermijd worden; ik had er, althans, ongemak van. Veel eten, vooral des avonds, en het drinken van veel bier, is nadeelig. Op het eten van vruchten (dat ook matig dient te geschieden, en wel naar dat de soorten zijn) moet men geen koud water drinken. Eene goede rijpe ananas, die er in overvloed zijn, is, des morgens, zeer gezond. Goede sappige pompelmoezen kunnen in heete koortsen zelfs gebruikt worden, en zeer verkwikken. Jaarlijks een reisje naar de bovenlanden van Batavia, naar Buitenzorg, Pondok Gedé, Ciceroa, Tjipannas, bevordert zeer de gezondheid; men heeft er eene zuivere gezonde lucht, voortreffelijke groenten, en de heerlijkste gezigten. Het baden twee maal ter weke (doch nimmer met een verhit ligchaamGa naar voetnoot(*)) is er zeer aan te raden, als ook het tijdig ter ruste gaan en vroeg opstaan; want de bezigheden moeten er, wegens de hitte, vroeg beginnen: om zes ure des morgens gaf de Gouverneur-Generaal van der parra op Weltevreden (vijf kwartieruurs van Batavia gelegen) al audientie. En verder zal de ondervinding, ook in dezen, de beste leermeesteresse zijn. In de Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, te Vlissingen, (waarvan ik, sedert 1784, de eere heb, lid te zijn) het XIVde Deel, bladz. 577, wordt een berigt, door mij medegedeeld, gevonden, wegens een min bekend Indisch geneesmiddel tegen de koorts en de koek; terwijl vooraan, in dat zelfde Deel, twee bekroonde Verhandelingen gevonden worden, op eene prijsvraag, we- | |
[pagina 182]
| |
gens de middelen, om het gebrek aan goede krankbezoekers, in dienst van de toenmalige O.I.C., te verminderen, ja geheel weg te nemen, en die Comp. van den last der kwaden te bevrijden; tot welke prijsvraag ik het genoegen gehad heb, eenige aanleiding te geven.
j.c.m. Aduard, den 20 Jan. 1816. |
|