Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets, over hetgeen de zuidelijke provincien der Nederlanden hebben toegebragt tot de beoefening der wetenschappen. Door W.C. Ackersdijck, te Utrecht.Eene afscheiding der Zuidelijke van de Noordelijke Provincien, die, thans zoo gelukkig zaamgevoegd, het Koningrijk der Nederlanden uitmaken, eene afscheiding gedurende meer dan twee en een derde van eene Eeuw, heeft noodwendig de wederzijdsche inwoners van elkander moeten vervreemden en verwijderen. Het zal buiten tegenspraak van beide kanten wenschelijk en nuttig zijn, dat dezelven nu weder tot elkander gebragt en verbroederd worden; en het moet voor elken opregten | |
[pagina 168]
| |
Nederlander zoo aangenaam als pligtmatig zijn, alles aan te wenden, wat daartoe eenige strekking hebben kan. Welligt kan ook daartoe medewerken, bij de beoefenaars en beminnaars der wetenschappen in de Noordelijke Provincien, de achting voor de diensten, daaraan in vroegere dagen door hunne broeders uit de Zuidelijke Provincien bewezen, op te wekken; bijzonder als men in het geheugen brengt, hoe, bij den aanvang van de beoefening en uitbreiding der wetenschappen in de Noordelijke Provincien, aan dezelve luister en bevordering is toegebragt door zoo vele verdienstelijke mannen, die uit de Zuidelijke Provincien oorspronkelijk waren, of die de eerste grondslagen hunner letteroefeningen aldaar gelegd hadden. Hoezeer daaromtrent wel eigenlijk niets nieuws te zeggen valt, daar in de onderscheidene werken over de geschiedenis der letterkunde, en bijzonder over die der Nederlanden, genoegzaam narigt deswege te vinden is; iets, meer opzettelijk daartoe dienende, bijeen te brengen, en uit zoodanig gezigtpunt te doen beschouwen, 't geen mogelijk nog niet is geschied, zal toch wel tot het voorvermeld oogmerk niet ondienstig zijn. De Noordelijke Provincien schrijven zich, en niet zonder grond, een' meerderen bloei der wetenschappen in dezelve, dan in de Zuidelijke Provincien, toe; ja, velen zijn vergeten, dat de laatstgenoemden ook daarop hebben mogen roemen. 't Is waar, zoodra de nadere vereeniging tusschen de zeven Noordelijke gewesten dezelven tot een' afzonderlijken Staat begon te vormen, welks onafhankelijkheid echter eerst jaren daarna is erkend, heeft men zich aldaar toegelegd, om het beoefenen der wetenschappen aan te moedigen en te bevorderen; en zulks onaangezien den nog wankelenden toestand diens nieuwen Staats, en de voor de wetenschappen zoo nadeelige, steeds voortdurende oorlogsrampen. Vooral strekte daartoe het oprigten van Akademien tot hooger onderwijs, onder welke de eerste was de Leidsche Akademie. Het waren de Zuidelijke | |
[pagina 169]
| |
Provincien, aan welke zoo vele groote mannen, die de nieuw-opgerigte leerstoelen aan die Akademie bekleed hebben, hun oorsprong, geboorte of onderwijs verschuldigd waren. Al aanstonds ontmoeten wij bonaventura vulcanius, een man, die, nadat hij reeds in Spanje, Duitschland en Zwitserland van zijne taalgeleerdheid en andere kundigheden blijken had gegeven, in 1578 het Hoogleerambt in de Grieksche Taal aanvaardde, en daarin tot 1615 werkzaam was. Hij heeft zich beroemd gemaakt door de uitgave van eene menigte Grieksche en Latijnsche Schrijvers, de eerste met zijne overzettingen en beiden met zijne aanteekeningen, en door andere werken; onder deze laatsten bevindt zich een klein, nu zeldzaam geworden stukje, over de letteren en taal der Geten of Gotten, te Leiden in den winkel van plantijn bij f. raphelengius in 1597 gedrukt, en belangrijk om de onderscheidene letterfiguren, daarin voorkomende; hij was te Brugge, in Vlaanderen, geboren, de zoon van petrus vulcanius, eigenlijk de smit genaamd, die Pensionaris dier stad, zelf een geleerd man, en met erasmus bekend was. Bij zijnen vader eerst onderwezen, had hij vervolgens zijne letteroefeningen deels te Gent, deels te Leuven voortgezet; en het is dus de Zuidelijke Provincie Oost-Vlaanderen, aan welke men dien man verschuldigd is. Omtrent denzelfden tijd, immers van 1579 tot 1594, was Hoogleeraar in de Geschiedenissen justus lipsius, een man, die zeker de Akademie tot luister gestrekt heeft, en die door zijne geleerdheid, bijzonder ook in de oude letterkunde, zoo bekend en vermaard is, dat het overtollig zoude zijn, iets daarvan te melden. Hij was op een dorp tusschen Brussel en Leuven geboren, en had te Ath, in Henegouwen, zijne letteroefeningen begonnen, maar te Leuven voortgezet en volbragt, werwaarts hij zich ook, na het nederleggen van zijnen post te Leiden, weder begaf, en waar hij zijnen verderen leeftijd in de letteren doorbragt. | |
[pagina 170]
| |
Slechts gedurende drie jaren, van 1582 tot 1585, onderwees rembertus dodonaeus, als Hoogleeraar, de Geneeskunde. Reeds in Italië, Frankrijk en Duitschland had hij blijken zijner kundigheden in de Geneeskunst, en bijzonder in de Plantkunde, gegeven, waardoor hij zich ook tot Geneesheer en Raad van Keizer maximiliaan den II en rudolf den II bevorderd had gezien, en waarvan mede nog zijne nagelaten werken getuigen. Hij was in 1518 te Mechelen geboren, en eigenlijk dodoens genaamd; te Leuven had hij door zijne letteroefeningen de bevordering tot Doctor in de Geneeskunde verkregen, en het is dus Zuid-Braband, 't geen zoo wel dezen als den voorgemelden Hoogleeraar heeft voortgebragt. Franciscus raphelengius, die van 1586 tot 1597 als Hoogleeraar de Oostersche Talen onderwees, verscheidene Woordenboeken in die talen, en werken over dezelve, uitgegeven heeft, en de drukkerij, die zijn schoonvader plantijn naar Leiden had overgebragt, bestuurde, was een Vlaming van geboorte, en had zijn eerste onderwijs te Gent genoten. Uit die zelfde Provincie was dominicus baudius, die in 1602 Hoogleeraar werd, eerst in de Welsprekendheid, en vervolgens mede in de Geschiedkunde. Hij begaf zich nog weder vóór zijnen dood, in 1613 voorgevallen, naar zijn vaderland. Zijne brieven, redevoeringen en gedichten worden nog als blijken van zijn vernuft en taalkunde erkend. De genoeg bekende Hoogleeraar franciscus gomarus was mede van Brugge, in Vlaanderen, geboortig; een man, die, onaangezien zijne godgeleerde verschillen, welke men aan den min verlichten geest van zijnen leeftijd mag toeschrijven, zich door zijne geleerdheid beroemd gemaakt heeft. Onder hen, op wier verblijf alleen men te Leiden zoo veel prijs stelde, dat het door de toelegging van een jaargeld beloond werd, was carolus clusius, eigenlijk genaamd de l'ecluse, die zijne | |
[pagina 171]
| |
laatste zestien levensjaren, van 1593 tot 1609, op die wijze aldaar doorbragt. Na de meeste landen van Europa tot vermeerdering zijner kundigheden doorreisd, en aan het Keizerlijk Hof verkeerd te hebben, had hij zich, behalve door zijne taalkunde, inzonderheid wegens zijne kennis van planten en kruiden een' grooten roem verworven, waarvan ook zijne nagelaten werken getuigen, onder welke er zijn, wier eerste uitgaven, bij plantijn gedrukt, ook om de keurige houtsneden afbeeldingen aanmerkelijk zijn. Hij was geboren, in 1526, te Arras, in de Provincie Artois, en leide de eerste grondslagen zijner letteroefeningen te Gent, en vervolgens te Leuven. De Zuidelijke Provincien der Nederlanden mogen zich mitsdien wel op hem beroemen; en ten onregte zegt yvart, lid van de Maatschappij van Landbouw te Parijs: ‘C'est un Français, charles de l'ecluse, natif d'Arras, botaniste célèbre du seizieme siècle, plus particulierement connu sous le nom de clusius, qu'est due l'introduction de la pomme de terre dans l'EuropeGa naar voetnoot(*);’ daar de Provincie Artois, tijdens de geboorte van clusius, eene der zeventien Nederlandsche Provincien was, en niet vóór 1640 aan Frankrijk afgestaan en daarmede vereenigd is. Op gelijke wijze genoot Leiden de inwoning van philip van marnix, Heer van St. Aldegonde, die aldaar de laatste jaren zijns levens tot 1598 doorbragt, onder het genot van een jaargeld, terwijl hij medewerkte aan de overzetting van den Bijbel. De groote verdiensten van dien man bij den nieuw-opgerigten Staat, zoo wel als zijne uitgebreide geleerdheid, zijn genoeg bekend; hij was geboren en opgevoed te Brussel. Joannes drusius, eigenlijk genaamd van den driesche, Hoogleeraar in de Oostersche Talen te | |
[pagina 172]
| |
Leiden van 1577 tot 1585, en voorts tot zijnen dood in 1616 te Franeker, is wegens zijne taalgeleerdheid bij deskundigen genoeg bekend; gelijk nog onlangs een des bevoegd regter, de Hoogleeraar van der palm, 's mans verdiensten bij de overzetting van den Bijbel met zoo veel lof vermeld heeftGa naar voetnoot(*), hoewel dezelven anders misschien minder bekend zijn, omdat hij, bij de kerkelijke twisten, die partij aanhing, welke in 1618 voor de andere moest zwichten. Deze drusius was een Vlaming, te Oudenaarde geboren en opgevoed, en had te Gent en te Leuven het eerste onderwijs in de letteren genoten. Antonius walaeus, anders de waele, antonius thysius, en joannes polyander a kerkhoven, omtrent te gelijker tijd Hoogleeraars in de Godgeleerdheid te Leiden, en voorstanders van de Dordsche Kerkvergadering van 1618, waren uit de Zuidelijke Provincien voortgesproten, de eerst- en laatstgemelde te Gent, de tweede te Antwerpen geboren. Caspar barlaeus, een voorstander van de andere partij in die kerkgeschillen, en daarom van zijnen post als Hoogleeraar te Leiden ontzet, doch wederom te Amsterdam aangesteld, was een Brabander, geboortig van Antwerpen. Zijne Latijnsche redevoeringen, gedichten en brieven zijn met ongemeenen lof bekend. Op den geleerden daniel heinsius, die ook eenigen tijd het Hoogleeraarsambt te Leiden bekleed heeft en in 1655 overleden is, kunnen de Zuidelijke Provincien, hoewel hij een Vlaming van geboorte was, weinig aanspraak maken, vermits hij, nog een kind zijnde, reeds met zijne ouders zijne geboorteplaats Gent verlaten heeft. Dit zal voldoende zijn, om aan te toonen, hoeveel de Leidsche Akademie aan de Zuidelijke Provincien is verpligt; alleen zij nog aangemerkt, dat de drukkerij, van welke plantijn eene afdeeling naar Leiden heeft | |
[pagina 173]
| |
overgebragt en aan de zorg van zijnen schoonzoon raphelengius overgelaten, en die, door goede uitgaven van belangrijke schriften, van zoo veel nut voor de wetenschappen is geweest, - dat die drukkerij uit Antwerpen oorspronkelijk, en dus aan de Zuidelijke Provincien te danken was. Aan de andere Akademien in de Noordelijke Provincien, als van latere oprigting zijnde, vindt men wel zoo geene Geleerden, uit de Zuidelijke Provincien oorspronkelijk, vermeld. Welligt zou men echter ook nog voorbeelden ontdekken van mannen, die zich door hunne lettervruchten bekend maakten en lof verwierven, die, uit de Zuidelijke Provincien oorspronkelijk, zich in andere, Noordelijke Provincien nedergezet, en dezelven tot eer verstrekt hebben; zoo als de beide broeders adrianus en lambertus van der burch, van Mechelen geboortig, in de laatste helft der zestiende Eeuwe te Utrecht gewoond, en verdiend hebben onder de Geleerden dier stad geteld te worden. Om niet buiten het mij voorgesteld bestek te treden, zijn het alleen de Zuidelijke Provincien, zoo als die zich thans bevinden, bij welke ik mij te dezen bepaald heb; hoezeer anders de tegenwoordige Provincie Noord-Braband hier ook in aanmerking zou kunnen komen, alzoo zij bij de oprigting van den Staat der vereenigde Nederlanden nog niet tot dezelven behoorde, en in nadere betrekking tot de Zuidelijke Provincien stond, terwijl zij vervolgens ook geen der vereenigde Provincien uitgemaakt heeft, maar slechts als een aanhangsel derzelven beschouwd, en aan haar naauwelijks eenig aandeel in den bloei der wetenschappen in de Noordelijke Provincien toegekend is. Uit die Provincie, echter, hebben de Noordelijke Provincien ook mannen bekomen, die wegens hunne verdiensten in het vak der wetenschappen bekend zijn geworden. Omtrent de helft der zestiende Eeuw was aan het hoofd der Hieronymiaansche school te Utrecht georgius macropedius, eigenlijk genaamd lank- | |
[pagina 174]
| |
veld; en bijna alle Nederlanders, (zoo als ook c. burman getuigt) die den lof van geleerdheid in dien tijd verworven hebben, werden door zijn onderwijs gevormd. Hij was geboren te Gemerten, in de Meijerij van 's Hertogenbosch. In het laatst der zelfde Eeuw versierde niet alleen als Raadsheer het Geregtshof der Provincie Utrecht, maar verwierf mede den lof van taalkunde en geleerdheid, henricus agylaeus, anders genaamd hendrik in den hoorn, in de stad 's Hertogenbosch geboren, en vandaar naar Utrecht geweken. In elke uitgave van het Corpus Juris Civilis vindt men hem als den overzetter van de Edicta van justinianus en van latere Keizers vermeld. Marcus zuerius boxhorn, die zich, in de eerste helft der zeventiende Eeuw, als Hoogleeraar in de Letter- en Geschiedkunde te Leiden verdienstelijk en beroemd maakte, was te Bergen-op-zoom geboren en te Breda opgevoed; terwijl ter zelfder tijd janus vlitius, of van vliet, Griffier te Breda, en aldaar in 1666 gestorven, zich door zijne letteroefeningen en geleerdheid bekend heeft gemaakt. De vermaarde willem jakob 's gravesande, in de eerste helft der achttiende Eeuw, tot 1742, wanneer hij overleed, Hoogleeraar in de Wis- en Sterrekunde aan de Leidsche Akademie, was te 's Hertogenbosch geboren en opgevoed; en wilhelmus van irhoven, die als Hoogleeraar in de Godgeleerdheid weinig tijds later de Utrechtsche Akademie versierde, en door meer dan schoolsche godgeleerdheid roem verwierf, was geboortig van Kessel, in de Meijerij van 's Hèrtogenbosch. Maar, om nog eens terug te keeren tot de Zuidelijke Provincien; Leuven was in de zestiende Eeuw, vóór de oprigting der Leidsche Akademie, de éénige kweekschool der wetenschappen in de Nederlanden. Onder andere merkt zulks op de Hoogleeraar a. drakenborch, in zijne redevoering bij het Eeuwfeest der | |
[pagina 175]
| |
Utrechtsche Akademie, den 27 Maart 1736: ‘In hac cultioris orbis parte unica tantum erat Brabantinorum Academia Lovaniensis, ad quam undique consluebant, quicunque nostrae gentis elegantiorem ingenii cultum sibi induere et sapientiae praeceptis pectus exornare cupiebant.’ En geen wonder; de voornaamste mannen, die in de beschaafde letteren in de Noordelijke Provincien hebben uitgeblonken, hadden daar hun onderwijs genoten. Het zij genoeg alleen te noemen den keurigen Latijnschen Dichter janus secundus, die ook, schoon in 's Hage geboren, maar weinig van zijn' korten leeftijd in de Noordelijke Provincien heeft doorgebragt; - lambertus hortensius, op wien zich de Provincie Utrecht, als te Montfoort geboren, beroemen mag; en janus dousa den Ouden, die zich, zoo door vaderlandsche deugd, als door zucht tot en vordering in de wetenschappen, beroemd gemaakt, en aanleiding tot de oprigting der Leidsche Akademie gegeven heeft. En hoe vele nog genoeg bekende mannen, die in beschaafde letteren en geleerdheid hebben uitgemunt, zijn uit de Zuidelijke Provincien in de zestiende en zeventiende Eeuw voortgekomen! Alleen nog, ten aanzien der oude en klassieke letterkunde, mogen onder andere de volgenden herinnerd worden. Christophorus longolius, volgens zijn eigen getuigenis te Mechelen geboren en opgevoed, die, als oud-letterkundige, den lof van erasmus, wiens tijdgenoot hij was, zijnde in 1522 te Padua overleden, verworven heeft; - laevinus torrentius, anders van der beeke, te Antwerpen geboren, te Leuven onderwezen, te Brussel in 1595 gestorven, aan wien men uitgaven van suetonius, horatius en andere Auteuren te danken heeft; - joanneslivinaeus, te Dendermonde geboren, doch oorspronkelijk van Gent, en zich daarom Gentenaar genoemd hebbende, te Antwerpen in 1599 overleden, uitgever van de Panegyrici duodecim veteres; - joannes bernartius, die, | |
[pagina 176]
| |
te Mechelen geboren, ook aldaar in 1601 stierf, de vriend van lipsius, van wien men uitgaven heeft van statius en boëthius; - martinus antonius delrio, die, te Antwerpen geboren, te Leuven in 1608 overleed, mede in de vriendschap van lipsius deelde, en solinus, claudianus en de Tragedien van seneca uitgaf; - joannes lernutius, een Vlaming, van Brugge geboortig, en te Leuven in 1619 gestorven, die zich door zijne keurige Latijnsche gedichten roem verworven heeft; - janus gruterus, een Antwerpenaar van geboorte, doch die, zijn vaderland verlaten hebbende, zich te Heidelberg bevond, toen hij te Groningen als Hoogleeraar beroepen werd, maar door zijn overlijden, in 1627, belet werd zich derwaarts te begeven; wiens werken met zoo veel lof bekend zijn, waarvan genoeg is zijne Inseriptiones antiquae te noemen, behalve zoo vele klassieke Auteuren, door hem uitgegeven en opgehelderd, en aan wien men de verzameling en uitgaaf van de Deliciae Poëtarum Gallorum, Belgarum en anderen te danken heeft; - andreas schottus, ook te Antwerpen geboren, en aldaar in 1629 overleden, die, behalve eene menigte andere schriften, ook verscheiden klassieke Auteuren opgehelderd en uitgegeven heeft; - joannes brantius, mede een Antwerpenaar van geboorte, alwaar hij in 1629 stierf, van wien men heeft eene uitgave van julius caesar en van apuleius; - caspar gevartius, ook te Antwerpen geboren, en ter zelfder plaatse in 1666 gestorven, de vriend van daniel heinsius, die onder andere zich verdienstelijk heeft gemaakt door zijne Lectiones Papinianae ad Statii Silvas; - alle welke mannen hun onderwijs te Leuven genoten hadden. Men zoude hier nog veel kunnen bijvoegen; dan, daar ik niet voorheb eene geschiedenis der letterkunde te schrijven, zal dit, naar ik vertrouwe, tot het gezegde oogmerk genoeg zijn. | |
[pagina 177]
| |
Hoezeer men, na de afscheiding der Zuidelijke van de Noordelijke Provincien, weinig onderlinge gemeenschap gehouden, en in laatstgemelden geringe kennis van den staat der wetenschappen in de eerstgenoemden gedragen heeft, is men echter niet onbekend gebleven met de Akademie der Wetenschappen en fraaije Letteren, te Brussel in den jare 1772 opgerigt, doch vervolgens door de Fransche overheersching vernietigd; zoodat zelfs, uit de Noordelijke Provincien, de verdienstelijke te water, van wijn en van swinden leden van dezelve geweest zijn, en wederkeerig de Leidsche Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde den geleerden Secretaris dier Akademie, g.j. gérard, onder hare leden heeft mogen tellen, wiens lof zij door haren Voorzitter te water in de jaarlijksche vergadering van 1815 heeft hooren vermelden, naar aanleiding der levensbeschrijving, medegedeeld door haar waardig medelid j.j. raepsaet, van udenaarde. - Ook zijn in de Noordelijke Provincien wegens hunne letterkundige verdiensten niet onbekend gebleven de Antwerpsche Bisschop cornelius franciscus de nelis, de Kanonik ernst van roldue, de Geestelijke josephus ghesquierius, van Brussel, de Kanonik j. de bast, van Gent, en anderen; gelijk mede aldaar thans niet onopgemerkt heeft kunnen blijven de Koninklijke Maatschappij van schoone Kunsten en Letterkunde te Gent, en de uitloving van prijzen, door dezelve in het vorig jaar gedaan, waaronder ook een voor den maker van het beste Nederlandsche dichtstuk. En welk eene hoop mag men niet voeden omtrent den toenemenden bloei der wetenschappen in de Zuidelijke Provincien, daar 's Konings wijze zorg deswege is aan den dag gelegd in het benoemen van Kommissarissen tot regeling van het Publiek Onderwijs in die Gewesten; terwijl het te wenschen is, dat er tusschen de Maatschappijen en Genootschappen in de Zuidelijke en Noordelijke Provincien meer en meer gemeenschap en vereeniging moge plaats hebben, en alles aangewend, | |
[pagina 178]
| |
om in beiden de verlichting gelijkelijk te verbreiden, waardoor de onderlinge verbroedering aanmerkelijk kan bevorderd worden. |
|