zeer teeder en innemend; doch ik merkte weldra op, dat zij meer moeite besteedde aan hare kleeding dan aan de keuken, waar den dienstboden vrijheid werd gelaten om te doen wat zij verkozen, en onze maaltijd werd daardoor niet zelden bedorven. Toen ik het waagde, haar zachtelijk onder het oog te brengen, dat het haar pligt was, hare dienstboden te bestieren, zeide zij mij, dat zij van het koken volstrekt geen verstand had, en ik daarvoor eene keukenmeid moest huren; hetgeen ik dan ook deed. Overigens ging alles nog al redelijk wel, tot dat mijne Vrouw haren volstrekten tegenzin voor al wat landelijk was te kennen gaf, en er ten sterkste op aandrong, dat ik een gedeelte van den winter met haar in de Hoofdstad zou doorbrengen. Dit, echter, sloeg ik glad af; waarop zij korzelig en ontevreden werd. Tegenwoordig doet zij al wat in haar vermogen is, om, door eene menigte van schrandere uitvindsels, haar leven en het mijne te verbitteren. Zij kan, bij voorbeeld, het knorren en schreeuwen mijner varkens niet verdragen, zeggende dat het haar hoosdpijn veroorzaakt; en, als zij eens toevallig over het ers gaat, houdt zij gestadig een reuksleschje aan haar neus, hetgeen mijne arbeiders dan niet weinig vermaak verschast. Dit zegt zij te doen ter oorzake van den stank des mests, welke mij echter groote voordeelen aanbrengt. Het is waar, de varkens maken soms wel wat leven; maar, wél beschouwd, hebben de arme dieren even zoo veel regt tot knorren als ik tot spreken, en, bij hunnen dood, betalen zij mij met woeker voor den last, dien zij mij, levend, veroorzaakt hebben. - In 't kort, met eene verscheidenheid van grillen, vele waarvan haar regt grappig staan, wordt mijn jansje mij tot eene ware plaag. Wanneer ik, in een vertrouwelijk oogenblik, haar bij haar doopnaam noem, zegt zij mij, haar hoofd schuddende, dat zij aldus niet wil genoemd zijn; want dat het zeer onfatsoenlijk voor een man is, zoodanige gemeenzaamheden met zijne vrouw te
gebruiken.
Ten slotte kan ik alleen zeggen, dat, kon ik goedschiks van deze welopgevoede Vrouw ontslagen worden, ik nimmer weder eene dergelijke Dame zou trouwen; maar het ergste is, mijn jansje is zeer gezond, zeer aardig, en somtijds zeer lief en aanminnig. Mogelijk betert zij nog. Zij leest uw Maandwerk; want zij is zeer bekend met vreemde zoo wel als inlandsche Boeken, Gedichten, Tooneelspe-